Diagnostische toets

Diagnostische toets
1 / 31
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Diagnostische toets

Slide 1 - Slide

Noteer het werkwoord van de zin.
Maikel valt van de trap.

Slide 2 - Open question

Noteer het werkwoord van de zin.
Zwaait Yessin naar mij?

Slide 3 - Open question

Noteer het werkwoord van de zin.
De hond loopt naar zijn mand.

Slide 4 - Open question

Noteer de persoonsvorm (pv) van de zin.
Jasper vertelt een goede mop.

Slide 5 - Open question

Noteer de persoonsvorm (pv) van de zin.
Mijn opa trakteert mij op een gebakje.

Slide 6 - Open question

Noteer de persoonsvorm (pv) van de zin.
Mijn nichtje speelt goed gitaar.

Slide 7 - Open question

Noteer het werkwoordelijk gezegde.
Hoe maak jij je favoriete playlist op Spotify?

Slide 8 - Open question

Noteer het werkwoordelijk gezegde.
Milan wil bij mooi weer barbecueën met zijn vrienden in het park.

Slide 9 - Open question

Noteer het werkwoordelijk gezegde.
Suze heeft deze zomer veel gesurft.

Slide 10 - Open question

Noteer de ik- vorm van de volgende werkwoorden. willen, hebben, werken, kunnen en beven.

Slide 11 - Open question

Noteer het hele werkwoord van elke persoonsvorm.
Ali bracht zijn broertje naar school.

Slide 12 - Open question

Noteer het hele werkwoord van elke persoonsvorm.
De fiets staat in de stalling.

Slide 13 - Open question

Noteer het hele werkwoord van elke persoonsvorm.
Mijn zus schilde een appel.

Slide 14 - Open question

Zet de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
De docent (schrijven) het huiswerk op het bord.

Slide 15 - Open question

Zet de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Wat (vinden) jij van mijn nieuwe spijkerbroek?

Slide 16 - Open question

Zet de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Niki (worden) eerste bij de fietswedstrijd.

Slide 17 - Open question

Vul in jij of ei.
Hij z.... dat hij morgen langs zou komen.

Slide 18 - Open question

Vul in jij of ei.
Bek...k eerst het recept, voordat je begint met koken.

Slide 19 - Open question

Vul in g, gg of ch.
De psy.........oloog had veel gesprekken

Slide 20 - Open question

Schrijf de zin over en verbeter ze.
Gisteren heerlijk ijsje gegeten in het park.

Slide 21 - Open question

Schrijf de zin over en verbeter ze.
Heb honger, joh!

Slide 22 - Open question

Je helpt een oudere mevrouw in de supermarkt.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 23 - Quiz

Je maakt een poster voor het schoolfeest.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 24 - Quiz

Je appt met een klasgenoot.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 25 - Quiz

Je spreekt met vrienden af om te gaan voetballen.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 26 - Quiz

Wat is vaktaal (jargon)?
A
Een taal die heel goed gesproken wordt.
B
Taal die bij een bepaald beroep hoort.
C
Taal voor vakken zoals wiskunde of aardrijkskunde.

Slide 27 - Quiz

Welk jargon hoort bij de kok?
A
Rook
B
Vuur
C
Pan
D
Julienne

Slide 28 - Quiz

Welk jargon hoort bij de dirigent?
A
Noten
B
muziek partituren
C
sleutel
D
Mollen en kruizen

Slide 29 - Quiz

Welk jargon hoort bij de bioloog?
A
Hart dissectie (snijden in het hart, om te kijken hoe het hart er van binnen uitziet)
B
Water
C
Zuurstof
D
Koolstofdioxide

Slide 30 - Quiz

Einde

Slide 31 - Slide