Leestekens, gebiedende wijs, leenwoorden, Engelse ww

Les(sonUp)doelen 
  • Ik weet wat de gebiedende wijs is en hoe je die schrijft 
  • Ik kan leestekens correct gebruiken
  • Ik kan leenwoorden goed spellen
  • Ik kan Engelse werkwoorden correct vervoegen


1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Les(sonUp)doelen 
  • Ik weet wat de gebiedende wijs is en hoe je die schrijft 
  • Ik kan leestekens correct gebruiken
  • Ik kan leenwoorden goed spellen
  • Ik kan Engelse werkwoorden correct vervoegen


Slide 1 - Slide

Theorie leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 2 - Slide

Leestekens
Leestekens verbeteren de leesbaarheid van teksten.

Er zijn veel verschillende leestekens.

Slide 3 - Slide

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken.

  • Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 4 - Slide

Waar zijn de leestekens het best gebruikt?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt, 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 5 - Quiz

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Dat, heb je goed gedaan Saartje.
B
Dat heb je, goed gedaan Saartje.
C
Dat heb je goed gedaan Saartje.
D
Dat heb je goed gedaan, Saartje.

Slide 6 - Quiz

Waar zijn de leestekens het best gebruikt?
A
De bosmaaier start niet; de accu is leeg.
B
De bosmaaier start niet, de accu is leeg.
C
De bosmaaier start niet de accu; is leeg.
D
De bosmaaier start niet: de accu is leeg.

Slide 7 - Quiz

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Neem je ook koffie, brood, en melk mee?
B
Ik ga morgen vragen hoe ik dit moet oplossen.
C
Waarom ga je niet lekker voetballen?
D
Kun je me uitleggen hoe ik dit op moet lossen?

Slide 8 - Quiz

Gebiedende wijs
In een zin in de gebiedende wijs staat geen onderwerp. De gebiedende wijs is hetzelfde als de ik-vorm van het werkwoord en die staat op de eerste plaats in de zin.

Slide 9 - Slide

Wat is de gebiedende wijs?
A
Wees eens rustig
B
Morgen kom je om 8 uur op school

Slide 10 - Quiz

Welk advies staat in de gebiedende wijs?
A
Je moet je wachtwoorden op je laptop opslaan.
B
Sla je wachtwoorden op op je laptop.
C
Wachtwoorden moet je altijd opslaan.

Slide 11 - Quiz


Welk zinsdeel mist bij de gebiedende wijs?
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Lijdend voorwerp
D
Geen

Slide 12 - Quiz

Leenwoorden
In de Nederlandse taal komen veel woorden voor die hun oorsprong hebben in een andere taal. We kennen Duitse leenwoorden (überhaupt, sowieso), Franse leenwoorden (croissant, toilet), Engelse leenwoorden (computer, airbag) en nog veel meer leenwoorden. Voor het bereiken van stap 30 moet je een aantal Engelse en Franse leenwoorden foutloos kunnen spellen.

Slide 13 - Slide

Leenwoorden
Leenwoorden zijn woorden 
die wij hebben 'geleend' uit een 
andere taal. Deze gebruiken 
wij nu zelf.
Wij gebruiken meer 
leenwoorden dan je zelf misschien doorhebt.


Slide 14 - Slide

Leenwoorden
  • Engelse leenwoorden
  • Franse leenwoorden
  • Arabische leenwoorden

Lees de theorie in de link:

Slide 15 - Slide

Schrijf op
Franse leenwoorden:

  • Met accent aigu - café
  • Met accent grave - crèche
  • Met accent circonflexe - enquête
  • Niet bij alle woorden.  Zoals: controle, diner
  • 'Écht Frans' (woordgroepen)? - déjà vu
Engelse leenwoorden:

  • Samenstelling? Aan elkaar - voicemail
  • Rechterdeel Engels voorzetsel? Met streepje - time-out
  • Woordgroep - los: low budget

Slide 16 - Slide

Welk woord is een leenwoord?

A
appel
B
computer
C
jas
D
tafel

Slide 17 - Quiz

Welk woord is een leenwoord?
A
knop
B
tissue
C
cadeau
D
raam

Slide 18 - Quiz

Welk Engelse leenwoord is onjuist gespeld?
A
coverstory
B
eye liner
C
glamourgirl
D
make-up

Slide 19 - Quiz

Welk leenwoord is correct gespeld?
A
part-timer
B
part timer
C
parttimer
D
parttimmer

Slide 20 - Quiz

Engelse werkwoorden

Slide 21 - Slide

Engelse werkwoorden

Slide 22 - Slide

Engelse werkwoorden 
Engelse werkwoorden vervoeg je hetzelfde als Nederlandse werkwoorden

Slide 23 - Slide

Engelse werkwoorden

Hij (lunchen-vt)
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 24 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (barbecueën-vt)
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 25 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Zij hebben (volleyballen)
A
gevolleybald
B
gevolleyballd

Slide 26 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (daten-vt)
A
deette
B
date
C
datede
D
datete

Slide 27 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 28 - Quiz

(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 29 - Quiz

Einde!
Je hebt geoefend met:
  • Leestekens
  • Gebiedende wijs
  • Leenwoorden
  • Engelse werkwoorden

Slide 30 - Slide