This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
1e naamval: onderwerp (hij)
> wie/wat + gezegde
4e naamval: lijdend voorwerp (hem)
> wat + gezegde + onderwerp
3e naamval: meewerkend voorwerp (aan hem?)
> aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp