chap 3 en 4

Wat gaan we vandaag doen?
- Grammaire chap 3 herhalen:
-> Futur Simple et Futur Proche
-> connaître
-> Poser une question

Werken aan chapitre 4
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
- Grammaire chap 3 herhalen:
-> Futur Simple et Futur Proche
-> connaître
-> Poser une question

Werken aan chapitre 4

Slide 1 - Slide

Hoe maak je le futur proche?

Slide 2 - Open question

Futur Simple
Pak het hele werkwoord en zet de uitgang er achter.

Très Simple dus. De uitgang lijkt op avoir.

Je---ai
Tu--as
Il/elle/on--a


Slide 3 - Slide

Nous-ons
Vous -ez
Ils /Elles-ont

Er zijn 6 uitzonderingen namelijk.......

Slide 4 - Slide

Verschil Futur proche/ simple
De FUTUR PROCHE, in het Nederlands de nabije toekomst, is een werkwoordtijd. Het drukt iets uit dat zo dadelijk of straks gaat gebeuren, net iets minder ver weg is dan de gewone toekomende tijd (le futur simple), die verder weg ligt in de toekomst. Bij de nabije toekomst gebruiken we het werkwoord gaan + hele werkwoord (ik ga zo opruimen), en in het Frans is dat precies hetzelfde werkwoord: ALLER + infinitif (je vais ranger tout à l'heure)

Slide 5 - Slide

Werkwoorden :

CONNAîTRE

Leer ze  in deze tijden:
Présent - Passé Composé - Imparfait - Futur Simple -
- (Présent)

je connais
tu connais
il connaît
nous connaissons
vous connaissez
ils connaissent

Passé Composé: jái connu

Slide 6 - Slide

imparfait is ovt. Basis is nous-vorm in de prés
dus connaissons--> ons eraf en je hebt de stam

Futur simple--> heel ww dus connaître --> haal de -e eraf.

Slide 7 - Slide

Tu sais poser une question?

Slide 8 - Slide

poser une question
  • zonder vraagwoord
  • met vraagwoord
  • het vraagwoord quel

Slide 9 - Slide

Poser une question
        quel / quelle / quels / quelles  +   vorm van être  =  wat

Quelle est ta matière préférée?  =  Wat is je lievelingsvak?
Quel est ton plat préféré?              =  Wat is je lievelingsgerecht?
Quels sont vos hobbys?                =  Wat zijn uw hobbys?

                  In alle andere gevallen betekent het welke.

Slide 10 - Slide

vraagwoorden, weet je ze nog?

Slide 11 - Mind map

Het vraagwoord quel
        quel / quelle / quels / quelles   +   vorm van être  =  wat

Quelle est ta matière préférée?  =  Wat is je lievelingsvak?
Quel est ton plat préféré?              =  Wat is je lievelingsgerecht?
Quels sont vos hobbys?                =  Wat zijn uw hobbys?

                  In alle andere gevallen betekent het welke.

Slide 12 - Slide

Het vraagwoord quel
 quel        ->  verandert mee met het znw waar het bij hoort

mnl ev    ->    quel
vrl    ev    ->     quelle
mnl mv  ->     quels
vrl    mv  ->     quelles  

Slide 13 - Slide

Chapitre 4
Dit is een herhalingshoofdstuk over de stof van chap 1 t/m 3.
We gaan online werken aan de grammatica ( ex 13 et 14) phrases clés ( ex 15)  en leesvaardigheid( ex 16).
Dit is ook het huiswerk.

Slide 14 - Slide