De vorige twee weken hebben we het meewerkend voorwerp behandeld.
Dat vond je door de vraag te stellen:
Aan of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Voorbeeld:
De juf gaf haar een compliment.
gezegde: gaf
onderwerp: de juf (Wie gaf?)
lijdend voorwerp: een compliment (Wat gaf de juf?)
meewerkend voorwerp: haar (Aan wie gaf de juf een compliment)