Staal groep 8 blok 5 week 2 les 3

Staal groep 8 blok 5 week 2 les 3
het meewerkend voorwerp  
zinsontleden en 
ontleden in woordsoorten.

1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 8

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Staal groep 8 blok 5 week 2 les 3
het meewerkend voorwerp  
zinsontleden en 
ontleden in woordsoorten.

Slide 1 - Slide

Hoe zat het ook alweer met woordsoorten?

Slide 2 - Slide

Hoe zat het ook alweer met woordsoorten?

Slide 3 - Slide

Hoe zat het ook alweer met woordsoorten?

Slide 4 - Slide


Wat zijn zelfstandige naamwoorden uit deze zinnen?
A
turner, veel, wereldkampioenschap
B
massage, uur, bronzen
C
uur, derde, plaats, medaille
D
turner, massage, uur, trainer

Slide 5 - Quiz

Het goede antwoord was D.
A: veel = een onbepaald telwoord, het geeft een hoeveelheid aan
B: bronzen = een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C: derde = een (bepaald) telwoord

Slide 6 - Slide


Wat zijn bijvoeglijk naamwoorden uit deze zinnen?
A
Russische, strenge, derde
B
Russische, ontspannende, bronzen
C
ontspannende, strenge, medaille
D
Russische, ontspannende, zijn

Slide 7 - Quiz

Het goede antwoord was B.
A: derde= een rangtelwoord, het geeft aan de hoeveelste plaats de turner heeft gehaald 
C: medaille= een zelfstandig naamwoord
D: zijn = bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Slide


Welke woordsoort is nadat?
A
zelfstandig naamwoord
B
voorzetsel
C
voegwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz


Wat zijn de persoonlijk voornaamwoorden?
A
turner, trainer, hij, hem
B
hij, hem
C
hij, zijn,
D
kreeg, had, vroeg

Slide 10 - Quiz


Wat is het derde voorzetsel naast van en in?
A
tijdens
B
nadat
C
vandaag
D
plaats

Slide 11 - Quiz

Hoe zat het ook alweer met zinsdelen?

Slide 12 - Slide

Hoe zat het ook alweer met zinsdelen?

Slide 13 - Slide



Wat is de persoonsvorm?
Zijn Russische trainer vroeg veel van hem.
A
zijn Russische trainer
B
vroeg
C
veel
D
van hem

Slide 14 - Quiz



Wat is het onderwerp?
Zijn Russische trainer vroeg veel van hem.
A
zijn Russische trainer
B
vroeg
C
veel
D
van hem

Slide 15 - Quiz



Wat is het lijdend voorwerp?
Zijn Russische trainer vroeg veel van hem.
A
zijn Russische trainer
B
vroeg
C
veel
D
van hem

Slide 16 - Quiz

Vorige week hebben we het meewerkend voorwerp behandeld.
Dat vond je door de vraag te stellen:
Aan of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Voorbeeld:
De juf gaf haar een compliment.
gezegde: gaf
onderwerp: de juf    (Wie gaf?)
lijdend voorwerp: een compliment   (Wat gaf de juf?)
meewerkend voorwerp: haar   (Aan wie gaf de juf een compliment)

Slide 17 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:

De juf liet de leerling het proefwerk zien.

Slide 18 - Open question

Typ het meewerkend voorwerp in de volgende zin:

Ons leek het een goed plan.

Slide 19 - Open question

Typ het meewerkend voorwerp in de volgende zin:

De verzorger gaf de dolfijnen voer.

Slide 20 - Open question

Typ het meewerkend voorwerp in de volgende zin:

De verzorger gaf de dolfijnen voer.

Slide 21 - Open question

Geef hieronder aan hoe je deze instructie hebt gemaakt. Ging het goed, had je veel fouten en weet je nu goed hoe je het meewerkend voorwerp kunt vinden?

Slide 22 - Open question

het dictee!
Klik op het speakertje om het woord of de zin te horen.

Slide 23 - Slide

het dictee
Klik op het speakertje.

Slide 24 - Open question

het dictee
Klik op het speakertje.

Slide 25 - Open question

het dictee
Klik op het speakertje.

Slide 26 - Open question

het dictee
Klik op het speakertje.

Slide 27 - Open question

het dictee
Klik op het speakertje.

Slide 28 - Open question

het dictee
Klik op het speakertje.

Slide 29 - Open question

Dit was de les!
Succes met het maken van alle opdrachten.
Daarna werkpakket Spelling.

Slide 30 - Slide