Herhaling Grammar Chapter 2

Chapter 2
Reading: bring your dictionary
Grammar:
- past continuous
- modals
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Chapter 2
Reading: bring your dictionary
Grammar:
- past continuous
- modals

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Past Continuous
Past tense of the verb 'to be' and verb + ing
I was playing
You were playing
He was playing
We were playing
You were playing
They were playing

Slide 4 - Slide

The past continuous bestaat uit een vorm van TO BE + een werkwoord.
Welke twee vormen van TO BE gebruik je?

Slide 5 - Mind map

De past continuous bestaat altijd uit twee werkwoorden. Hoe eindigt het tweede werkwoord ALTIJD?

Slide 6 - Mind map

Boris ... English
A
was learning
B
is learning
C
has learned
D
will learn

Slide 7 - Quiz

They ... in the lake
A
are swimming
B
were swam
C
were swimming
D
was swimming

Slide 8 - Quiz

Your father ... the car
A
were repairing
B
is repairing
C
repaired
D
was repairing

Slide 9 - Quiz

They ... (clean) the dog shelters

Slide 10 - Open question

I ... (try) to jump up a wall

Slide 11 - Open question

Rob and his friends ... (eat) ice cream

Slide 12 - Open question

My brother ... (play) a new game

Slide 13 - Open question

Wat betekenen de (hulpwerk)woorden 'must', 'should' en 'have to'?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Video

Een actie moet gedaan worden, het is verplicht
Het is goed om te doen, maar niet verplicht (advies)
Je vindt zelf dat iets moet of je raad iets sterk aan
have to
has to
must
should

Slide 16 - Drag question


Als je vindt dat iets "zou moeten" (advies, geen verplichting)
gebruik je ...
A
Must + hele werkwoord
B
Should + hele werkwoord
C
Have/Has to + hele werkwoord

Slide 17 - Quiz

Als jij zelf sterk van mening bent dat iets moet gebruik je:
A
Must + hele werkwoord
B
Should + hele werkwoord
C
Have/Has to + hele werkwoord

Slide 18 - Quiz

Als je wilt zeggen dat iets "van een iemand anders moet" (verplichting, regel) gebruik je ...
A
Must + hele werkwoord
B
Should + hele werkwoord
C
Have/Has to + hele werkwoord

Slide 19 - Quiz

Als je wilt zeggen dat iets NIET hoeft gebruik je:
A
Shouldn't
B
Mustn't
C
Don't have to/ Doesn't have to

Slide 20 - Quiz

You ... to be 18 to buy alcoholic drinks
A
have to
B
has to
C
should
D
must

Slide 21 - Quiz

When you are in Paris you ... visit the Eiffel tower
A
should
B
have to
C
has to
D
must

Slide 22 - Quiz

The traffic sign says we ... turn here
A
must
B
have to
C
has to
D
should

Slide 23 - Quiz

Can / Could
Can =als je wilt vragen of iemand iets kan (doen)

Could =als je iets beleefd wilt vragen

Slide 24 - Slide

... you call me back in a few minutes?
A
should
B
can
C
must
D
have to

Slide 25 - Quiz

... you pass me the sugar, please?
A
should
B
must
C
could
D
can

Slide 26 - Quiz

Slimstampen
Chapter 2
grammar 3A
grammar 4

Slide 27 - Slide