HNE duits M3: K4bis6 Grammatik

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht
Heute
Donnerstag 1. Juni. - 2023
 Woche 22 - Frühling 
1 / 45
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen im Deutschunterricht
Heute
Donnerstag 1. Juni. - 2023
 Woche 22 - Frühling 

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute!
  • Grammatik-recap
  • Selbständig lernen für die Prüfung

Slide 2 - Slide

Kapitel 4: ontleden
  • gezegde
  • alle werkwoorden in de zin (persoonsvorm is het hoofd werkwoord)
  • onderwerp (1e naamval)
  • degene die het werkwoord "uitvoert"
  • lijdend voorwerp (4e naamval)
  • degene die "lijdt" onder het werkwoord
  • meewerkend voorwerp (3e naamval)
  • degene die eraan "meewerkt "

Slide 3 - Slide

Bijvoorbeeld
  • De bakker slaat zijn knecht. 
  • Ik schenk mijn moeder een cadeau.
of
  • Ich schenke ihr/meiner Mutter ein Geschenk
  • Der Bäcker schlägt deinen Knecht

Slide 4 - Slide

Ik eet een appel.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
ik
B
eet
C
een appel

Slide 5 - Quiz

Zij geeft mij een knikker.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Zij
B
mij
C
een knikker

Slide 6 - Quiz

Ik heb een taart gekocht.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Ik
B
heb ... gekocht
C
een taart

Slide 7 - Quiz

Pietje geeft aan het meisje een kus.

Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Pietje
B
het meisje
C
een kus
D
aan

Slide 8 - Quiz

Welke zin bevat geen meewerkend voorwerp ?
A
Ich kaufe meiner Mutter Blumen.
B
Er singt gerne ein Lied.
C
Ich gebe meiner Freundin einen guten Rat.

Slide 9 - Quiz

Naast de bekende voorzetsels
3e: aus / bei / mit / nach / zu / von / seit
4: durch / für / ohne / um / gegen / bis / entlang
is ook ontleden om de juiste naamval te bepalen. 
Bij zinnen met een voorzetsel is het simpel
Anders dus ontleden...

Slide 10 - Slide

Volg het stappenplan

Die Gesundheit von (haar ).............. ist schlecht.


A
uns
B
Ihr
C
ihr
D
ihm

Slide 11 - Quiz

Volg het stappen plan

Der Mann hat (hem)......... gekauft.

A
ihn
B
ihr
C
ihm
D
es

Slide 12 - Quiz

Volg het stappenplan

(Hij)........ kauft für (haar)............neue Klamotten.
A
Er - ihr
B
Er - sie
C
Er - Sie
D
Er - ihn

Slide 13 - Quiz

Volg het stappenplan
Das Buch ist für............(jou)
A
mir
B
dich
C
dir
D
mein

Slide 14 - Quiz

Kapitel 5: sterke werkwoorden
  • werkwoord werden
  • e/i(e)- Wissel

Slide 15 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Werden
werden
werdet
wirst
werde
wird
werden

Slide 16 - Drag question

e/i-Wechsel
This video is no longer available
Welke video was dit?
  • Sterke werkwoorden met   een e in de stam.
  • Tegenwoordige tijd
Wat?

Slide 17 - Slide

e/i Wechsel

Een korte e wordt een i

bijv: sprechen --> du sprichst

e/i Wechsel

Een lange e wordt ie

bijv: sehen --> er  sieht
(wel: nehmen - nimmt
geben - gibt)

Slide 18 - Slide

Ausnahme: kein e/i-Wechsel
Wel een sterk werkwoord met stamklinker e, maar toch geen e/i-Wechsel:
gehen:      du gehst, er/es/sie geht, geh!
stehen             
bewegen

Slide 19 - Slide

Volgende les (mon):
e!

Slide 20 - Slide

e/i Wechsel
(lesen) Petra ...... ein spannendes Buch
A
lest
B
list
C
liest

Slide 21 - Quiz

e/i Wechsel
(geben) Warum ....... ihr mir das nicht?
A
gibt
B
giebt
C
gebt
D
gebet

Slide 22 - Quiz

Bij welke personen vindt er een E/I-Wechsel plaats?
A
ich
B
ihr
C
du
D
er,sie,es

Slide 23 - Quiz

e/i Wechsel
(essen) Was .... er am liebsten?
A
esst
B
isst
C
iesst
D
ist

Slide 24 - Quiz

Welches Wort bekommt kein e/i wechsel?
A
geben
B
treten
C
gehen
D
nehmen

Slide 25 - Quiz

e/i Wechsel
(nehmen) ...... du morgen Geld mit?
A
nehmst
B
nihmst
C
niehmst
D
nimmst

Slide 26 - Quiz

Kapitel 6: der / ein-Gruppe
In Duits onderscheiden we der (bepaald) én ein (onbepaald) - Gruppe. 
zie roze spiekbrief
Hoort je woord bij een van deze groepen dan vervoeg je het op de manier van die groep

Slide 27 - Slide

Naamval
Zinsdeel
der
die
das
meervoud
1e
onderwerp
der
die
das
die
3e
meewerkend vw
dem
der
dem
den + n
4e
lijdend vw
den
die
das
die
der-Gruppe (S. 107)

Slide 28 - Slide

Naamval
Zinsdeel
der
die
das
meervoud
1e
onderwerp
ein
eine
ein
eine
unser
unsere
unser
unsere
3e
meewerkend vw
einem
einer
einem
einen +n
unserem
unserer
unserem
unseren +n
4e
lijdend vw
einen
eine
ein
eine
unseren
unsere
unser
unsere
ein-Gruppe - ein/eine, kein en bezittelijk voornaamwoorden: 
mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

Slide 29 - Slide

3e naamval van
"de vrouw"
A
die Frau
B
der Frau
C
den Frau
D
dem Frau

Slide 30 - Quiz

4e naamval van
"het huis"
A
das Haus
B
dem Haus
C
den Haus
D
der Haus

Slide 31 - Quiz

Nu zelf ontleden.
Ich gebe .... Mutter ein Geschenk
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 32 - Quiz

meewerkend voorwerp van
"een vrouw"
A
eine Frau
B
einer Frau
C
einen Frau
D
ein Frau

Slide 33 - Quiz

Voorzetsels (K4 ...)
voorzetsel 4e naamval (zie roze kaart)
durch (door) - ohne (zonder) - für (voor) - entlang (langs) - gegen (tegen) - um (om) - bis (tot)
voorzetsels 3e naamval (zie roze kaart)
aus (uit), von (van, door), bei (bij), zu (naar - bij personen), 
mit (met), nach (na, aar)

Wanneer een van deze voorzetsels in de zin staat is het daarna altijd een vaste naamval (en hoef je niet te ontleden)

Slide 34 - Slide

dus ....
das ist für ... (hem)
Nb. met welke naamval moet dit voorzetsel?
A
er
B
ihm
C
ihn
D
es

Slide 35 - Quiz

of ...
Meine Mutter geht mit ... (hem) in die Turkei
Nb. met welke naamval moet dit voorzetsel?
A
er
B
ihm
C
ihn
D
es

Slide 36 - Quiz

Dit kan dus OOK met 'gewone' zelfstandig naamwoorden....

Slide 37 - Slide

Das ist ein Buch für .... (de) Vater.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 38 - Quiz

Sie geht mit ... (een) Freundin ins Kino.
A
eine
B
einem
C
einer
D
einen

Slide 39 - Quiz

Als er geen voorzetsel in de zin staat moet je wel ontleden (gebruik stappenplan op roze kaart)

Slide 40 - Slide

Der Mann hat ... (een) Frau das Buch gegeben.
A
eine
B
einer
C
einem
D
eines

Slide 41 - Quiz

Die Schwester trainiert ... (de) Bruder.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 42 - Quiz

Er wordt dus onderscheid gemaakt tussen de der- en de ein- Gruppe. Dat komt omdat er een aantal woorden precies op die manier veranderen (bijv dieser)

bezittelijk voornaamwoorden (mein/sein) horen bij de ein-Gruppe (vorig jaar geleerd :-)

Voor nu leren jullie alleen de verschillende vormen van der/die/das en ein/eine

Slide 43 - Slide

Gibt es noch Fragen??

Slide 44 - Slide

online oefenen
Bij sommige oefeningen staat er bij het zelfstandig naamwoord niet of het mannelijk/vrouwelijk of onzijdig is. Zoek dit dan op op bijvoorbeeld www.uitmuntend.de

Slide 45 - Slide