Geschiedenis les 35; alle proefstof :)

Geschiedenis les 35
1 / 25
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Geschiedenis les 35

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
- 30 minuten lezen in willekeurig boek. (ne of en)
- 60 minuten uitleg, alle proefstof wordt behandelt!
- 20 minuten werken aan een creatieve opdracht!
- 10 minuten informatie over de proef, vragen stellen mag!
timer
30:00

Slide 2 - Slide

6.1 De Germanen
Tijdens de inval in het West-Romeinse rijk trokken sommige volken zich terug, zoals de Hunnen. Andere volken, de Germanen, bleven achter. Daardoor ontstond er een groot aantal Germaanse staten. De Germaanse volken hadden elk hun eigen staat, maar ze hadden veel gemeenschappelijk:
- Hun talen leken sterk op elkaar
- Ze leefden vooral van landbouw en woonden in dorpen
- Hun samenleving was gelaagd:
- Elk volk was verdeeld in stammen
- In iedere stam had de vergadering van vrije mannen de meeste macht, 
   in oorlogstijd werd een aanvoerder gekozen.

De Franken werden het belangrijkste Germaanse volk :)
1=Vrije mannen
2=Vrijgelatenen
3= slaven
(vrouwen en kinderen waren ondergeschikt aan hun man)

Slide 3 - Slide

6.1 De Germanen
Karel de Grote werd de bekendste koning onder de Franken.
- Hij deed veel voor onderwijs en wetenschap
- Hij liet het schrift verbeteren
- Hij voerden veel oorlogen om zijn land te vergroten
en het Christendom te verbreden.
Karel werd in 800 tot keizer gemaakt.
Na de dood van Karel viel het rijk spoedig uit een.
Dit had de volgende oorzaken:
- De gewoonte bij de Germanen om het Rijk te verdelen onder de zonen van de vorst;
- De oorlogen die de opvolgers van Karel de Grote tegen elkaar voerden;
- De aanvallen van volken zoals de Noormannen vanuit het Noorden en de Moslims vanuit het Zuiden.




Slide 4 - Slide

6.2 De samenleving in de Vroege Middeleeuwen
Steden werden kleiner, dus meeste mensen trokken naar platte land. Vrije boeren, horigen, edelen en geestelijken werden de belangrijkste bevolkingsgroepen.
Bijna iedereen leefde op een domein, bestuurd door een edelman, bisschop of een klooster. 
Iedere grootgrond bezitter had minstens een domein, de rijken hadden er vele. 
De edelman, bisschop of abt woonde zelf op een domein en lieten de andere besturen door rentmeesters.

Slide 5 - Slide

Vrije boeren en horigen
+90% van de bevolking werkte op een domein als boer, personeel van heer, landarbeider of ambachtsman.
Onder hen waren verschillende leefomstandigheden:
- Hier en daar woonde vrije boeren, zij hadden eigen grond en hier en daar onvrij personeel.
- Horigen waren er het meest. Sommige hadden geen bezit. Zij werkten elke dag voor hun heer en moesten verschillende diensten voor hun verrichtten. Tussen horigen waren ook verschillen:
     - sommige hadden meer land dan andere, die konden meer voedsel verbouwen en meer overlevingskans.
     - sommige hoefden minder te doen, daardoor hadden ze meer tijd om te beginnen met een eigen bedrijf.
De meeste horigen waren nakomeling van Romeinse slaven die van hun eigenaar een stuk grond in pacht hadden gekregen, andere waren nakomeling van vrije boeren die hun vrijheid opgegeven hadden in ruil voor bescherming.

Slide 6 - Slide

De edelen
Edelen waren eigenaren van grond, maar werkte er niet op. Dat deden boeren en daar leefden ze van. In ruil daarvoor deden ze taken: ze bestuurden domeinen, spraken recht over hun onderdanen en voerden oorlog.
De edelen konden verdeeld worden in hoge en lage edel:
- de meeste edelen waren lage edel. Zij beheerden maar een of enkele domeinen en woonde op kleine kastelen. Ze hadden niet veel meer te eten dan boeren, maar wel meer geld. Van het geld moesten ze veel uitgeven aan bijvoorbeeld een goed paard en goede wapenuitrusting. Een aparte groep waren de ridders.
- in europa was er maar een klein aantal hoge edel. Zij hadden honderden domeinen en woonden in een groot kasteel. Anders dan de lage edel leefde de hoge edel in enige luxe.
Soms waren er conflicten tussen de hoge en lage edel.

Slide 7 - Slide

Leenstelsel + koningen
Hoge edelen leende hun domeinen van koningen. Zo'n groot gebied was moeilijk te beschermen, daarom riepen ze hulp in van de lage adel. Die wouden alleen helpen in ruil voor een of meerdere domeinen. De koningen en edelen die een of meer domeinen te leen gaven werden leenheren genoemd. De edelen die een of meer domeinen leende werden leenmannen genoemd. Het in leen geven van gebieden in ruil voor hulp werd het leenstelsel genoemd.

De koningen hadden in de vroege middeleeuwen weinig macht. De meeste van hun domeinen hadden ze in leen gegeven aan de hoge edelen. Die luisterden alleen naar de koning als ze er in zin hadden.

Slide 8 - Slide

Geestelijken: seculiere geestelijken
Seculiere geestelijken zijn de paus, bisschoppen en de priesters. Zij leven tussen de andere mensen in. 
De middeleeuwse dorpspriester stond dichtbij de gelovigen. Zijn taak was het toezicht houden op het leven van de inwoners van zijn parochie.  Boven de dorpspriester stond de bisschop. Zijn taak was het toezicht houden op de parochies in zijn bisdom. Zij benoemden en ontsloegen de dorpspriesters en beheerden de kerk. Ze waren ook vaak leenman van de koning. 
De leider van de kerk was de paus. Hij had veel macht omdat:
- Hij aan het hoofd van de geestelijken stond
- Hij de regels vast mocht stellen waar alle Christenen zich aan aan moesten houden
- Hij mocht alle bisschoeppen bij een roepen voor een concille. (kerkvergadering)

Slide 9 - Slide

Geestelijken: reguliere geestelijken
Reguliere geestelijken zijn monniken en nonnen. Zij leven in afzondering in klooster. Aan het hoofd van een klooster staat een abt of een abdis. Monniken en nonnen leven volgens regels voor bidden, werken, eten, slapen en kleden. Ze mogen (bijna) geen eigen bezitten hebben, niet trouwen en ze moeten hun abt of abdis altijd gehoorzamen. Alle reguliere geestelijken zijn lid van een kloosterorde. Dat is een organisatie van een groep monniken of nonnen die in verschillende kloosters leven met de zelfde regels. Monniken en nonnen deden vooral dienende taken zoals:
- Het verbreiden van het Christelijk geloof                                   - Het verzorgen van zieken
- Het bouwen van kerken en kloosters                                          - Het geven van voedsel aan hongerigen
- Het onderdak geven aan pelgrims en andere reizigers
Pelgrims zijn gelovigen die ver reizen om voor hun godsdienst heilige plaatsen te bezoeken


Slide 10 - Slide

Invloed van geestelijken
In de middeleeuwen was de invloed van geestelijken groot. Hoe kwam dat?
- Iedereen was lid van dezelfde kerk
- Iedereen geloofde in een leven na de dood
- Tot in de late middeleeuwen konden bijna alleen geestelijken lezen en schrijven. Koningen hadden geestelijken dus nodig om te weten wat er buiten het domein gebeurde en om wetten en verdragen op te schrijven
- De paus kon iedereen, ook de koning, in de ban doen. Dat betekent dat je geen lid meer bent van de kerk. Niemand mocht tegen je praten, je eten geven of je in huis nemen. Na de dood kwam je in de hell. 
- Door haar rijkdom kan de kerk veel mensen aan werk en inkomen helpen.
De kerk was zo rijk omdat alle Christenen een tiende van hun inkomsten aan de kerk gaven.

Slide 11 - Slide

6.3 De opkomst van de Middeleeuwse stad
De opkomst van de steden is de belangrijkste verandering in de late middeleeuwen. Die opkomst had veel te maken met de herleving van de handel.

Slide 12 - Slide

Handel verdween bijna, BIJNA
Kooplieden kregen te maken met hindernissen;
- Er was veel onkruid op de weg - Bruggen stortten in - Rovers maakten de reis erg gevaarlijk -
Een koopman die toch op reis ging moest veel tol betalen, dat was moeilijk omdat er overal een andere munt was. In de 11de en 12de eeuw overwonnen de kooplieden deze hindernissen door samen te werken:
- Kooplieden gingen samenwerken in een gilde
Een gilde diende de belangen van mensen die hetzelfde beroep uit oefende.
- Kooplieden gingen samenwerken met kooplieden in andere steden
Dit gebeurde voor het eerst in de 11de eeuw, kooplieden uit Venetië en Genua gingen samenwerken om handel te drijven in het Midden-Oosten. In de 13de eeuw gingen Noord-Europese steden samenwerken in de Hanze. Hanzekooplieden gingen dezelfde munten, maten en gewichten gebruiken. Kooplieden vervoorden hun handelswaar op een schip; verging het schip? Dan werd het verlies gedeeld.

Slide 13 - Slide

Koningen geven steun aan kooplieden
Ook kregen kooplieden steun van koningen. Samen met de steden konden de koningen de macht van hun leenmannen beperken. De belastingen die de steden aan koningen betaalden maakten koningen rijk. En hoe beter het met de stad ging, hoe meer belasting de koning kon vragen.
- Koningen en steden kwamen elkaar te hulp in ruzie met de leenman
- Koningen hielpen kooplieden door het bestrijden van rovers en piraten
- Koningen zorgden voor verbetering van wegen en bruggen
- Koningen maakten een eind aan de tol
- Koningen zorgden voor een vast muntstelsel

Slide 14 - Slide

'Stadslucht maakt vrij!'
Om handel te drijven zijn steden hard nodig, ze zijn de beste verzamelplaats voor kopers en verkopers. Door de herlevende handel groeiden de oude steden en ontstonden er nieuwe steden.  Horigen die vrijheid zochten gingen naar de stad. Zodra ze daar een jaar een een dag woonden, werden ze een vrije man. 

Slide 15 - Slide

Stadsrechten
Een stad lag op grondgebied van een domein van een edelman of klooster. Stedelingen hadden net als boeren plichten tegenover de leenheer. Handelaren konden dit niet combineren met hun werk dus stapte ze met andere stadbewoners op de koning af met de vraag naar meer vrijheid. Ze kregen stadsrechten:
- Het betalen van belasting als enige verplichting tegenover leenheer en koning.
- Het zelf mogen regelen van bestuur en rechtspraak
De steden werden bestuurd door stadsraden, meestal bestaan die uit leden van het koopliedengilden. In sommige steden werden de leden van de raad gekozen door leden van een andere gilde. Het merendeel van de bevolking had geen enkele invloed op de gilde en dus ook geen invloed op het stadsbestuur. In het begin had iedereen gelijke kansen om in de gilde te komen maar op ten duur kregen zonen van gildeleden voorrang.

Slide 16 - Slide

Gelaagdheid in stedelijke samenleving
Meesters van gilden van kooplieden
en andere ambachten
                                                                                                                                                      ----------
Hoog personeel van gildemeesters;
scheepkapiteins van kooplieden en
meesterknechten van ambachtslieden.
Knechten, meerderheid van bevolking

Bedelaars en zwervers
-------------------------------------------------------------------------
-------------------------------------------------------------------------
-------------------------------------------------------------------------

Slide 17 - Slide

Ambachtslieden en arbeiders komen in opstand
Er waren in steden veel meer ambachtslieden dan kooplieden. Ambachtslieden verdiende goed geld met hun werk. Maar toch mochten ze niet meedoen. Kooplieden wouden de macht namelijk niet delen. Daartegen kwamen de ambachtslieden in opstand. Soms met succes.

Kooplieden en ambachtslieden werden in de stad min of meer welvarend. Arbeiders profiteerden daar niet van, zij leefden in armoedige omstandigheden. In de 14de eeuw groeide welvaart niet meer. Een groot aantal arbeiders werd werkloos, de nood onder hen steeg zo hoog dat er opstanden uit braken. In sommige steden wisten de arbeiders de macht in handen te krijgen, maar ze wisten ook dat dat niet lang zou zijn. Met behulp van de kerk, vorst en adel wist de bovenlaag van de stedelijke bevolking het verzet van arbeiders vaak op een bloederige manier te onderdrukken.

Slide 18 - Slide

Creatieve opdracht
Bedenk een creatieve vorm waarin de volgende onderwerpen aan bod gebracht worden:
- Karel de Grote
- Ziekte (naar keuze) uit de Middeleeuwen
- Steden en stadsbewoners krijgen steeds meer te zeggen
- Het gilde
- Samenwerking met koningen
Kies zelf je groepje; max 6 mensen
Gebruik de uitleg, je boek en internet
Je krijgt 20 minuten
Succes!


timer
20:00

Slide 19 - Slide

Geschiedenis les 35;
alle proefstof
Wat moet je nou eigenlijk leren voor de proef?
- 6.1 De germanen
- 6.2 De samenleving in de Vroege Middeleeuwen
- 6.3 De opkomst van de middeleeuwse stad
- Alle begrippen
- Antwoorden op de basisvragen van 6.1, 6.2 & 6.3

Slide 20 - Slide

Let op!
- Hoofdletters en leestekens
- Spelling van woorden
- Antwoorden in hele zinnen
- Je krijgt 50 minuten de tijd, D krijgt 55 minuten
- Neem een boek mee, voor na de proef
- Afkijken  =  1
- Als ik meer dan 2 weken over nakijken doet krijgt iedereen een chocolaatje van mij!

Slide 21 - Slide

Nog vragen?

Slide 22 - Open question

Hoe vonden jullie de les?
Leuk
Saai
Leerzaam
Stom

Slide 23 - Poll

Wat hebben jullie nieuw geleerd?

Slide 24 - Mind map

Volgende week:
Je komt binnen: pakt een potlood & gum
De tijd begint: je bent stil en maakt de proef zonder afkijken
Je bent klaar: pak je boek en ga lezen

Slide 25 - Slide