SP1 - Les 1

Spelling
Blz. 58
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling
Blz. 58

Slide 1 - Slide

Onderdelen
1. Hoofdletters en leestekens.
2. Verwijswoorden (1).
3. Verwijswoorden (2).
4. Trappen van vergelijking.
5. Verkleinwoorden.
6. Vaste voorzetsels (bij werkwoorden).
7. Meervouden van zn.

Slide 2 - Slide

Hoofdletters
Aan het begin van de zin

Morgen ga ik naar school.

's Morgens ga ik naar school.

4 van de 5 dagen ga ik vroeg naar school.

Slide 3 - Slide

Hoofdletters

Bij namen
Piet

en alles wat is afgeleid van namen
Piets jas

Slide 4 - Slide

Hoofdletters

Aardrijkskundige namen
Frankrijk, Rotterdam

en alles wat is afgeleid van die namen
Fransman, Rotterdamse

Slide 5 - Slide

Hoofdletters

Bij straatnamen
Wijttenbachweg, Oostersingel

Bij namen van merken
Nivea, Coca Cola, Volkswagen

Slide 6 - Slide

Hoofdletters

Bij namen van bedrijven
Albert Heijn, Jumbo, Gamma

Slide 7 - Slide

GEEN hoofdletters

Let op! Gebruik geen hoofdletter bij:
dagen van de week, 
maanden, 
seizoenen,
 windstreken.

Slide 8 - Slide

Leestekens
  • Punt: aan het eind van de zin
  • Vraagteken: na een vraagzin
  • Uitroepteken: na een zin die wordt geroepen, of 
  • na een zin met veel emotie

Slide 9 - Slide

Komma
1. Tussen twee persoonsvormen:

Als ik zakgeld krijg, koop ik die trui.

(Als ik zakgeld kreeg, kocht ik die trui.)

Slide 10 - Slide

Komma
2. Tussen delen van een opsomming

Ze houdt van popmuziek, jazz en reggae.

Slide 11 - Slide

Komma
3. Na een naam of uitroep aan 
het begin van de zin

Marja, heb je mijn sokken gezien?
Hé, waar ga je heen?

Slide 12 - Slide

Komma
4. Voor voegwoorden

Ik houd van chips, maar ik eet ze niet meer.
Ik ga vroeg naar bed, want ik ben moe.

Slide 13 - Slide

Dubbele punt
1. Je zet een dubbele punt als je iets 
aankondigt of opsomt.

Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door 
of het gaat niet door.

Slide 14 - Slide

Dubbele punt
2. Je kondigt een citaat aan.
Citaat= iemands woorden in de directe rede weergeven (letterlijk).

Casper zei: 'Ik ben heel erg goed in wiskunde.'

Slide 15 - Slide

Voorbeelden

Isa zei: 'We hebben morgen een Duits proefwerk.'
Sanne vroeg: 'Hebben we huiswerk voor morgen?'

Andersom niet!
'Hebben we huiswerk voor morgen?' vroeg Dominique.

Slide 16 - Slide

:
NIET in de indirecte rede.

Robin zei dat we geen huiswerk hebben voor wiskunde.



Robin zei: 'We hebben geen huiswerk voor morgen.'

Slide 17 - Slide

;
Opsomming met lange delen.

Je kunt bij ons huiswerkinstituut terecht wanneer je beter wilt leren plannen; wanneer je het moeilijk vindt om je te concentreren; wanneer je moeite hebt met sommige vakken en als je een achterstand wilt inhalen.

Slide 18 - Slide

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Schiet toch eens op
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 19 - Quiz

Welk leesteken hoort er achter de zin?

Ik ben blij dat het bijna vakantie is

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 20 - Quiz

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Vind jij leestekens moeilijk

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 21 - Quiz

maarten riep wat kun je hard rennen kees
verbeter

Slide 22 - Open question

Hij heeft verschillende hobby's voetbal tennis volleybal en lezen
Verbeter!

Slide 23 - Open question

je kunt een heleboel leren maar dan moet je wel oefenen.
Verbeter!

Slide 24 - Open question

Aan de slag!                         Blz. 58
Maak opdracht 1,2 en 3.

Gebruik indien nodig de uitleg, zie 
groen kader. 

Klaar? Werk alvast verder/ ga lezen.

Slide 25 - Slide