Sta rechtop en probeer zo natuurlijk mogelijk te bewegen. Houd je handen uit je zakken.
Kijk je publiek zo veel mogelijk aan terwijl je praat.
Spreek duidelijk, rustig en verstaanbaar.
Laat iets zien over het onderwerp, bijvoorbeeld door middel van een beeldfragment of een PowerPoint.
Sluit je presentatie af met een leuke of opvallende laatste opmerking, een ‘uitsmijter’.
Inleiding
Maak het publiek nieuwsgierig en introduceer het onderwerp.
Stel jezelf voor.
Vertel zo nodig hoe je presentatie is opgebouwd.
Maak duidelijk wanneer het publiek vragen kan stellen.
middenstuk
Behandel de deelonderwerpen in een logische volgorde.
Gebruik signaalwoorden als eerst, daarna en vervolgens om de verbanden tussen de deelonderwerpen duidelijk te maken (zie Bijlage 1 op bladzijde 251 voor een overzicht van handige signaalwoorden).
slot
Geef een korte samenvatting of conclusie.
Sluit je presentatie af met een opvallende uitspraak of bijvoorbeeld een tip.
Vraag of er nog vragen zijn.
Bedank het publiek.