This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
6.2 Biotoop onder de loep
Slide 1 - Slide
Leerdoelen 6.2
1.) Waarom heeft elke soort een eigen leefomgeving?
2.) Hoe leven planten en dieren samen?
3.) Hoe wordt een gebied gevarieerder?
Slide 2 - Slide
Lesprogramma
1.) uitleg met opdrachten tussendoor in lessonup
2.) oefenen met opdrachten uit werkboek
Slide 3 - Slide
Waarom vind je een krab niet in het bos ?
Slide 4 - Open question
Waarom vind je een eekhoorn niet op het strand?
Slide 5 - Open question
BIOTOOP
Ieder organisme leeft op die plek waar de omstandigheden om te overleven precies goed zijn. Zo’n omgeving met de juiste leefomstandigheden heet een biotoop. De biotoop voor een eekhoorn is het bos.
Slide 6 - Slide
Kun je een voorbeeld geven van een biotoop?
Slide 7 - Open question
Omstandigheden maken de biotoop
Omstandigheden zoals veel of weinig schaduw hebben invloed op de planten en dieren die in een gebied leven. Die omstandigheden noem je ook wel invloeden of factoren.
Abiotische factoren = niet levend (bijvoorbeeld zon, regen en wind)
Biotische factoren = (bijv. bomen, gras, riet of koeien)
Slide 8 - Slide
Welke abiotische factor vind je in de woestijn?
A
Veel zon
B
Weinig zon
C
Cactussen
D
Gebrek aan water
Slide 9 - Quiz
Welke biotische factor vind je in het tropisch regenwoud?
A
Regen
B
Gras
C
Zon
D
Bomen
Slide 10 - Quiz
Alle organismen bij elkaar noem je een leefgemeenschap of biotoop...
Slide 11 - Slide
Organismen hebben te maken met biotische en abiotische factoren...
Slide 12 - Slide
Door welke biotische factor zul je een eekhoorn vaak in het bos aantreffen?
A
Bomen om in te schuilen...
B
Een lekker zonnetje...
C
Goede temperatuur...
D
Voedsel zoals hazelnootjes...
Slide 13 - Quiz
Leerdoelen 6.2
1.) Waarom heeft elke soort een eigen leefomgeving?
2.) Hoe leven planten en dieren samen?
3.) Hoe wordt een gebied gevarieerder?
Slide 14 - Slide
Concurrenten...
Deze vogels eten allemaal insecten.
Toch kunnen ze samenleven, omdat ze die insecten op verschillende plekjes vinden...
Slide 15 - Slide
Ook planten hebben een eigen plek...
Ze concurreren om licht.
Slide 16 - Slide
Habitat...
Het speciale plekje waar een organisme goed kan leven noem je een habitat...
De woonplaats van een dier of plant binnen een biotoop...
Bijv. pissebedden leven onder stenen of stronken.
Slide 17 - Slide
Habitat...
Het speciale plekje waar een organisme goed kan leven noem je een habitat...
De woonplaats van een dier of plant binnen een biotoop...
Bijv. Ganzen leven in grasland.
Slide 18 - Slide
Habitat...
Het speciale plekje waar een organisme goed kan leven noem je een habitat...
De woonplaats van een dier of plant binnen een biotoop...
Bijv. Vlinders in een bloemenveld.
Slide 19 - Slide
Concurrenten...
Deze vogels eten allemaal insecten.
Toch kunnen ze samenleven, omdat ze die insecten op verschillende plekjes vinden...
Door verschillende habitats in een biotoop kunnen vele soorten naast elkaar leven...
Slide 20 - Slide
Leerdoelen 6.2
1.) Waarom heeft elke soort een eigen leefomgeving?
2.) Hoe leven planten en dieren samen?
3.) Hoe wordt een gebied gevarieerder?
Slide 21 - Slide
In welke biotoop verwacht je de meeste habitats?
A
Boeren-akker
B
Tropisch regenwoud
C
Zand-woestijn
D
West-duinpark
Slide 22 - Quiz
Bio-diversiteit...
Hoe veel verschillende soorten organismen kun je vinden in een biotoop?
Door meer afwisseling in een biotoop ontstaan meer habitats,
hierdoor krijg je meer biodiversiteit...
Slide 23 - Slide
In welke biotoop verwacht je de grootste bio-diversiteit?