Libre Service 2 unité 1

Bienvenue dans la classe de français. 
Vendredi le 
23 septembre
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Bienvenue dans la classe de français. 
Vendredi le 
23 septembre

Slide 1 - Slide

Unité 1
VOYAGE
VOYAGE DÉSASTRE


Slide 2 - Slide

Plan d'aujourd'hui
* corriger les devoirs (p. 12, 13, 14, 15 - exercises 5, 6, 7. 
* Verbe partir (vertrekken) en sortir (uitgaan, naar buiten gaan)
* faire exercises 8 A t/m E ( p. 17, 18).  
* Klaar? Opdracht 8F, G, of H (p. 47) 
Apprendre 3 (p. 39)
Lesson up quiz + filmpje 


Slide 3 - Slide

*corriger les devoirs (p. 12, 13, 14, 15 - exercises 5, 6, 7. 
* Verbe partir (vertrekken) en sortir (uitgaan, naar buiten gaan)
* Faire exercises 8 A t/m E ( p. 17, 18).  
* Klaar? Opdracht 8F, G, of H (p. 47) 
Apprendre 3 (p. 39)
* Lesson up quiz + filmpje 

timer
1:00

Slide 4 - Slide

Partir = vertrekken 
Partir = hele werkwoord. Stam = part ('ir'eraf) 
je pars  -   ik vertrek
tu pars  -   jij vertrekt
il/elle/on part  -   hij/zij/men vertrekt
nous partons  -   wij vertrekken
vous partez  -   jullie vertrekken, u vertrekt
ils/elles partent  -   zij vertrekken 

Slide 5 - Slide

Partir passé composé
Je suis parti(e)  -   ik ben vertrokken 
tu es parti(e)  -  jij bent vertrokken 
il/elle/on est parti(e) -  hij/zij/men is vertrokken 
Nous sommes parti(e)s - wij zijn vertrokken
Vous êtes parti(e)s  - jullie zijn vertrokken, u bent vertrokken
Ils sont partis  -  zij zijn vertrokken
Elles sont parties  -  zij zijn vertrokken

Slide 6 - Slide

sortir = uit gaan, naar buiten gaan
Sortir = hele werkwoord. Stam = sort ('ir' eraf) 
je sors  -   ik ga uit
tu sors   -   jij gaat uit
il/elle/on sort   -   hij/zij/men gaat uit
nous sortons  -   wij gaan uit 
vous sortez  -   jullie gaan uit, u gaat uit
ils/elles sortent -  zij gaan uit 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Filmpje
Je gaat nu een filmpje bekijken over een meneer die in een ton (un tonneau) de oceaan oversteekt (traverser l' océan). Lees de vragen op het white board en maak aantekeningen. Na het filmpje volgt een quiz. 

We bekijken het filmpje 2 x. 

Slide 9 - Slide

Questions sur le vidéo
1. Hoe heet hij?
2. Hoe oud is hij en wat deed hij vroeger?
3. Welke zee steek hij over?
4.  Wanneer is hij vertrokken?
5. Waar vandaan vertrok hij?
6. Wanneer hoopt hij aan te komen?
7 Wat is zijn missie?
8. Welke onderdelen van het interieur laat hij zien? 

Slide 10 - Slide

*corriger les devoirs (p. 12, 13, 14, 15 - exercises 5, 6, 7. 
* Verbe partir (vertrekken) en sortir (uitgaan, naar buiten gaan)
* Faire exercises 8 A t/m E ( p. 17, 18).  
* Klaar? Opdracht 8F, G, of H (p. 47) 
Apprendre 3 (p. 39)
* Lesson up quiz + filmpje 

timer
1:00

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

je pars
A
ik deel
B
ik vertrek
C
ik kom
D
ik steek over

Slide 13 - Quiz

wij gaan uit
A
nous sortons
B
nous partons
C
nous allons
D
vous sortez

Slide 14 - Quiz

le panneau
A
de schaal
B
het verkeersbord
C
het bord
D
het eten

Slide 15 - Quiz

L'arrêt de bus
A
de buschauffeur
B
de route van de bus
C
de bushalte
D
het buskaartje

Slide 16 - Quiz

L'avion
A
de aviator
B
het vliegtuig
C
de autobahn
D
de auto

Slide 17 - Quiz

la voiture
A
het vliegtuig
B
de auto
C
de trein
D
de sportauto

Slide 18 - Quiz

il pleure
A
hij huilt
B
het regent

Slide 19 - Quiz

la frontière
A
de douane
B
de grens
C
het front
D
de afrit

Slide 20 - Quiz

la sortie
A
de afrit
B
de weg
C
de route
D
de parkeerplaats

Slide 21 - Quiz

Bienvenue dans la classe de français. 
Vendredi le 
7 octobre

Slide 22 - Slide

Le plan d' aujourd' hui 
Terugblik ; questions? 
Interrogation (overhoring) Apprendre 3&4 p. 38
Corriger exercices 9 t/m 13 p. 19
Faire in de les exercises 14 & 15A
Uitleg Grammaire II p. 23
Les devoirs (huiswerk) exercices 16 A t/m D 

Slide 23 - Slide

Je peux vous aider?
A
Kan ik u helpen?
B
Kun je me helpen?
C
Kan ik hier bellen?
D
Kunt u me bellen?

Slide 24 - Quiz

Tarif jeunes?
A
Ouderentarief?
B
Jongerentarief?
C
Dalurentarief

Slide 25 - Quiz

Vous voulez partir quand?
A
Waarheen vertrekt u?
B
Waar bent u geweest?
C
Wanneer wilt u vertrekken?
D
Wanneer bent u daar geweest?

Slide 26 - Quiz

Vous êtes combien de personnes?
A
Welke personen gaan er mee?
B
Met hoeveel personen bent u?
C
Gaat u met veel mensen?
D
Wie gaan er mee?

Slide 27 - Quiz

Le guichet
A
het loket
B
de rij
C
het perron
D
het tarief

Slide 28 - Quiz

La voie 1
A
lijn 1
B
spoor 1
C
loket 1

Slide 29 - Quiz

Ik wil graag een kaartje naar Parijs kopen.
A
Je peux acheter un billet pour Paris.
B
Je voudrais acheter un billet pour Paris.
C
Je cherche un billet pour Paris
D
Je payerais un billet pour Paris.

Slide 30 - Quiz

De trein naar Bordeaux.
A
Le train à Bordeaux.
B
Le train en direction de Bordeaux.
C
Le train change à Bordeaux

Slide 31 - Quiz

Deze les vond
facile
dificile
moyen

Slide 32 - Poll