This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
fictie of non-fictie
een toneelstuk
A
fictie
B
non-fictie
Slide 2 - Quiz
fictie of non-fictie
een reisgids
A
fictie
B
non-fictie
Slide 3 - Quiz
fictie of non-fictie
een weerbericht
A
fictie
B
non-fictie
Slide 4 - Quiz
fictie of non-fictie
een soap
A
fictie
B
non-fictie
Slide 5 - Quiz
fictie of non-fictie
een wetenschappelijk tijdschrift
A
fictie
B
non-fictie
Slide 6 - Quiz
fictie of non-fictie
een gedicht
A
fictie
B
non-fictie
Slide 7 - Quiz
fictie of non-fictie
een stripverhaal
A
fictie
B
non-fictie
Slide 8 - Quiz
fictie of non-fictie
een festivalticket
A
fictie
B
non-fictie
Slide 9 - Quiz
fictie of non-fictie
fantasieverhaal
A
fictie
B
non-fictie
Slide 10 - Quiz
fictie of non-fictie
sciencefictionverhaal
A
fictie
B
non-fictie
Slide 11 - Quiz
fictie of non-fictie
een biografie
A
fictie
B
non-fictie
Slide 12 - Quiz
fictie of non-fictie
een cartoon
A
fictie
B
non-fictie
Slide 13 - Quiz
fictie of non-fictie
sprookjes
A
fictie
B
non-fictie
Slide 14 - Quiz
fictie of non-fictie
een handleiding
A
fictie
B
non-fictie
Slide 15 - Quiz
fictie of non-fictie
een recept
A
fictie
B
non-fictie
Slide 16 - Quiz
fictie of non-fictie
een krantenartikel
A
fictie
B
non-fictie
Slide 17 - Quiz
fictie of non-fictie
een EuroMillions biljet
A
fictie
B
non-fictie
Slide 18 - Quiz
Fictie of non-fictie
CSI Miami
A
fictie
B
non-fictie
Slide 19 - Quiz
fictie of non-fictie
een bestelformulier
A
fictie
B
non-fictie
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
fictie
= Is geschreven fantasie van een schrijver. De schrijver neemt de werkelijkheid als uitgangspunt, maar verzint er zelf elementen bij of laat personen of gebeurtenissen weg.
Slide 22 - Slide
non - fictie
=
Zijn feiten gebaseerd op de werkelijkheid. Niets is verzonnen, alles kan je terugvinden in de werkelijkheid.