This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Koken: TOETS
Wld
Om mee te doen aan de kookles moet je de toets hebben gemaakt.
Die toetsvragen moet je in 1x goed beantwoorden.
Je mag je 2x vergissen! Natuurlijk houd je je tijdens het koken aan de afspraken!
Slide 1 - Slide
Wanneer haal je een onvoldoende voor koken?
A
Als de werkplek smerig is
B
Als bestek (messen, spatels etc) op het aanrecht liggen
C
Als je iets doet waardoor het eten niet lekker wordt (bijv. expres teveel zout toevoegen)
D
A B en C zijn goed
Slide 2 - Quiz
Wanneer haal je een onvoldoende voor koken?
A
Als je knoeit met het voedsel
B
Als je spullen opruimt die NIET schoon zijn
C
Als je met een vork / mes / iets scherpt in een pan werkt
D
A B en C zijn goed
Slide 3 - Quiz
Wat is dit en waarvoor gebruik je het doekje?
A
vaatdoekje om de handen
mee af te drogen
B
vaatdoekje om de afwas
mee af te drogen
C
vaatdoekje om de werkplek
mee schoon te houden
D
vaatdoekje om een pan
mee leeg te vegen
Slide 4 - Quiz
Je ziet hier een afwasbak. Deze gebruik je om.....
A
schone spullen in te verzamelen
B
ingrediënten in te bewaren
C
ingrediënten in af te wassen
D
materiaal af te wassen, vul met warm water en afwasmiddel
Slide 5 - Quiz
Dit is een afwasborstel Wat doe je daarmee?
A
schone spullen mee afstoffen
B
De al afgespoelde materialen, zonder etensresten in het warme afwaswater afborstelen
C
restant eten van het bord in de afwas vegen
D
De etensresten en materialen (borden, bestek etc.) die in het afwaswater liggen schoon maken
Slide 6 - Quiz
Je verhit olie in een koekenpan. Hoe weet je dat de olie de juiste temperatuur heeft om er in te gaan bakken?
A
Je gebruikt een houten lepel en je let op kleine 'luchtbelletjes'
B
Je gebruikt een metalen spatel en je let op kleine 'luchtbelletjes'
C
Als de olie een beetje zwart wordt aan de buitenkant is het heet genoeg
D
Dat is altijd na ongeveer 3 minuten
Slide 7 - Quiz
Hoe heet dit doek? Wat doe je ermee?
A
theedoek om de handen mee af te drogen
B
theedoek om de afwas mee af te drogen
C
theedoek om de werkplek mee schoon te houden
D
theedoek om een pan mee leeg te vegen
Slide 8 - Quiz
Je hebt gegeten. Er liggen nog wat kleine etensresten op je bord. Wat doe je daarmee?
A
Die gaan met je bord,
in het afwaswater
B
Die spoel je eraf met water, ze komen in de gootsteen
C
Die veeg je eraf, op het aanrecht
D
Die haal je eraf met papier, je doet ze in het afvalbakje of de afvalbak
Slide 9 - Quiz
Gas hoog, grote vlam
Gas dicht
geen vlam
Gas laag, kleine vlam
Wat hoort waarbij?
Slide 10 - Drag question
Hoe noem je deze doek? Wat doe je ermee?
A
handdoek om de handen mee af te drogen
B
handdoek om de afwas mee af te drogen
C
handdoek om de werkplek mee schoon te houden
D
handdoek om een pan mee leeg te vegen
Slide 11 - Quiz
Afwassen doe je in
A
kokend water met een beetje afwasmiddel
B
lauw water met een beetje afwasmiddel
C
koud water met een beetje afwasmiddel
D
warm water met een beetje afwasmiddel
Slide 12 - Quiz
De werkplek
A
afval mag op het aanrecht, je ruimt het aan het einde op
B
afval op de snijplanken laten liggen
C
afval direct in het afvalbakje,
geen rommel op het aanrecht of de snijplanken
D
afval in de gootsteen doen
Slide 13 - Quiz
Het afwaswater stroomt niet weg door de afvoer. Er is een verstopping...
A
doordat er etensresten in de afvoer zijn gekomen
B
doordat er teveel water doorheen moet
C
doordat er afwasmiddel in de afvoer is terechtgekomen
D
de afvoer kan nooit verstopt raken
Slide 14 - Quiz
Je gebruikt tijdens het koken steeds: een mesje (snijden groente), een lepel (roeren), een vork ('prikken of iets gaar is). Waar laat je dat materiaal 'even tussendoor'?
A
op het aanrecht / op de werkplek
B
op een daarvoor bedoeld bord
en/of bijvoorbeeld op de snijplank
C
dat doe je steeds in de afwas, je wast elke keer tussendoor af.
Dat kan wel 10x zijn.
D
in de gootsteen
Slide 15 - Quiz
Als ..... 1 dan .... 2
A
(1) je deze gebruikt(2) krijg je zeker een verstopte afvoer
B
(1) je deze gebruikt
(2)komen er geen etensresten in de afvoer
Slide 16 - Quiz
Wat doe je met een afdruiprek?
A
als je de afwas hebt afgedroogd, zet je hier alles op
B
als je hebt afgewassen, zet je de natte afwas hierop, dan kan dat uitlekken
C
de vuile afwas zet je hierop, dan pak je het eraf om te gaan afwassen
D
deze wordt gebruikt om alles netjes op te ruimen.
Slide 17 - Quiz
Met het vaatdoekje
A
veeg je etensresten in de gootsteen
B
veeg je etensresten op je hand of bijv. een bord, daarna gooi je ze weg
C
veeg je etensresten op de vloer
D
droog je de afwas af
Slide 18 - Quiz
Werken met een koekenpan of muffinvorm Zo doe je dat:
A
Gebruik een mes
B
Gebruik een scherp voorwerp zodat je de bodem in 1x vernielt
C
Gebruik een vork
D
Gebruik een kunsstof spatel
of houten lepel
Slide 19 - Quiz
Afvalbakje aanwezig op de werkplek want......
afvalbakje
A
daar kunnen de smerige messen en vorken in
B
resten van ingrediënten doe je hier in. Je houdt de werkplek schoon
Slide 20 - Quiz
Wat is waar?
A
Je wast je handen met alleen water en je droogt ze af met een handdoek
B
Je wast je handen met alleen water en je droogt ze af met een theedoek
C
Je wast je handen met water en zeep, je droogt ze af met een vaatdoekje
D
Je wast je handen met water en zeep, je droogt ze af met een handdoek
Slide 21 - Quiz
Je hebt het afwaswater weggespoeld en de afwasbak opgeruimd. Wat moet je nog even doen?
A
Het afdekroostertje (voor de afvoer) schoonmaken en terugplaatsen
B
Inderdaad, het is antwoord A
Je mag niet vergeten dat te doen
Klik op A!
Slide 22 - Quiz
Je hebt gegeten. Van al het materiaal zijn de etensresten verwijderd. Wat doe je voordat je gaat afwassen met materiaal dat nog behoorlijk smerig is?
A
niets, dat materiaal
was je als laatste af
B
met afwasmiddel 'insmeren'
C
afspoelen met lauw water, eventueel een afwasborstel gebruiken
D
met afwasmiddel afwassen en daarna, als je gaat afwassen, dat materiaal nog een keer afwassen
Slide 23 - Quiz
Welke draaiknop gebruik je als je de grootse pit wilt wilt gebruiken
A
de bovenste (1e)
B
de een na bovenste (2e)
C
de een na onderste (3e)
D
de onderste (4e)
Slide 24 - Quiz
Welke pit gebruik je voor een heel klein pannetje? Waarom?
A
rechts onder.
Anders gaat de vlam om de pan en worden de grepen heel heet
B
links onder want dan kookt het lekker snel
Slide 25 - Quiz
Vlam in de pan
A
Ik doe het gas uit. Ik doe iets over het vuur. Ik beweeg van mij af zodat het vuur niet naar mij toekomt.
B
Inderdaad, het is antwoord A
Doe het op de juiste manier!
Klik op A!
Slide 26 - Quiz
Smaak ontwikkelen.
Een .................. lust nog niet veel en krijgt alles ................................ aangeboden.
Langzamerhand leer je meer ................... en st.......................... van het voedsel kennen.
Mogelijk eet je vandaag iets dat je nog ........................ hebt gegeten of iets dat je net ......................... lekker vindt.
structuren
smaken
fijngemalen
nooit eerder
iets minder
baby
Slide 27 - Drag question
Je hebt gegeten. Er liggen nog wat kleine etensresten op je bord. Wat doe je daarmee?
A
Die gaan met je bord,
in het afwaswater
B
Die spoel je eraf met water, ze komen in de gootsteen
C
Die veeg je eraf, op het aanrecht
D
Die haal je eraf, je doet ze in het afvalbakje/de afvalbak
Slide 28 - Quiz
Afwassen doe je in
A
koud water
B
lauw water
C
koud water met een beetje afwasmiddel
D
warm water met een beetje afwasmiddel
Slide 29 - Quiz
Gaat dit in het afwaswater?
A
ja, prima
B
nee, eerst de borden afvegen met papier en evt. afspoelen