H9 kader oefentoets

Oefentoets H9 Gezond Lichaam
H9. Gezond lichaam
vragen, daarna extra uitleg
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefentoets H9 Gezond Lichaam
H9. Gezond lichaam
vragen, daarna extra uitleg

Slide 1 - Slide

Wat is grondstofwisseling?
A
De stofwisseling van een lichaam in beweging
B
De stofwisseling van een lichaam in rust
C
De stofwisseling van een lichaam bij sport
D
De stofwisseling bij een dood lichaam

Slide 2 - Quiz

Waarvan is de grondstofwisseling van afhankelijk?
A
leeftijd, geslacht, man/vrouw
B
geslacht,leeftijd, lichaamstemperatuur
C
leeftijd, milieutemperatuur, geslacht
D
milieutemperatuur, man/vrouw, lichaamstemperatuur

Slide 3 - Quiz

Een rat en een salamander zitten buiten in 5 graden, de temperatuur gaat stijgen naar 18. Bij wie wordt de grondstofwisseling hoger?
A
Rat
B
Salamander
C
Gelijk

Slide 4 - Quiz

Energie
behoefte

Kilocalorie
(kcal)

Gewicht/lengte
Beweging
Leeftijd
Geslacht
Stofwisseling
(Grondstofwisseling)

Slide 5 - Slide

Het gedeelte van je tanden wat je moet poetsen heet?
A
tandbeen
B
kaakbeen
C
cement
D
kroon

Slide 6 - Quiz

Lekker die tussendoortjes. Wat is er zo schadelijk aan ?
A
Je wordt er dik van
B
Door al die suikers krijg je gaatjes in je tanden
C
Er zitten te weinig beschermende stoffen in
D
Je krijgt te weinig bouwstoffen binnen

Slide 7 - Quiz

Wat is tandplak?
A
een laagje aanslag met veel bacteriën op je tong
B
een laagje bacteriën die je zelf weg kan poetsen
C
een laagje aanslag met veel bacteriën op je tanden en kiezen
D
een laagje aanslag met weinig bacteriën op je tanden en kiezen

Slide 8 - Quiz

Hoe heet het buitenste laagje van je tand?
A
Wortel
B
Glazuur
C
Cement
D
Buitenste laagje

Slide 9 - Quiz

Met welk nummer is het deel aangegeven dat zorgt voor bevestiging van de tand
in de kaak?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 10 - Quiz

kies/tand

kroon en wortel

  1. glazuur
  2. tandholte
  3. tandvlees
  4. tandbeen
  5. cement
  6. wortelvlies
  7. kaakbeen
  8. zenuw
  9. bloedvat

Slide 11 - Slide

tandplak
tandvleesontsteking

Slide 12 - Slide

Hoe noem je de vettige stof die een bloedvat nauwer kan maken?
A
cholesterol
B
trombose

Slide 13 - Quiz

Welk vet is slecht voor je cholesterol?
A
Verzadigd vet
B
onverzadigd vet

Slide 14 - Quiz

Wat is een ander woord voor diabetes?
A
zoutziekte
B
suikerziekte

Slide 16 - Quiz

Welk orgaan functioneert niet zo goed bij suikerziekte?
A
Lever
B
Dunne darm
C
Alvleesklier
D
Galblaas

Slide 17 - Quiz

Bij mensen met suikerziekte maken de eilandjes van Langerhans ...... insuline
A
te veel
B
te weinig

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Video

Wat gebeurt er als iemand een astma-aanval krijgt?
A
de spiertjes van de luchtwegen trekken samen
B
de spiertjes van de luchtwegen ontspannen
C
de luchtpijp raakt verstopt
D
De longblaasjes raken verstopt

Slide 20 - Quiz

Haarvaten hebben:
A
De dikste wand
B
Een dikke wand, maar niet de dikste.
C
Een wand die uit 1 cellaag bestaat.
D
Geen wand.

Slide 21 - Quiz

wat gebeurt er met de bloeddruk in een haarvat?
A
die neemt langzaam toe
B
die blijft gelijk
C
die neemt langzaam af

Slide 22 - Quiz

De bloeddruk in een slagader is
A
laag
B
hoog

Slide 23 - Quiz

Wat is het verschil tussen een ader en een slagader?
A
Een slagader heeft kleppen en een sterke wand
B
Een ader gaat van het hart af naar het lichaam
C
Een slagader gaat met veel zuurstof naar het hart toe.
D
Aders hebben kleppen en een slappere wand

Slide 24 - Quiz

Wat is het gevolg van teer in je longen?
A
Longen sterven af
B
Trilhaartjes beschadigen
C
Huig en strotklepje beschadigen
D
Kraakbeenringen beschadigen

Slide 25 - Quiz

Wat is de verslavende stof in een sigaret?
A
Koolmonoxide
B
Teer
C
Nicotine

Slide 26 - Quiz

Wat doet teer in een sigaret met je lichaam?
A
Verslavend
B
Veroorzaakt kanker
C
Krijgt slechtere conditie

Slide 27 - Quiz

Welke stof in een sigaret zorgt ervoor dat er minder zuurstof in het bloed wordt opgenomen?
A
nicotine
B
teer
C
rook
D
koolstofmono-oxide

Slide 28 - Quiz

Stoffen in sigaret

Slide 29 - Slide

Drugs kunnen ingeademd, opgesnoven, ingespoten of gedronken worden. In alle gevallen komen de drugs in het bloed terecht. Op welk orgaanstelsel werken drugs vooral?
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Uitscheidingsstelsel
D
Zenuwstelsel

Slide 30 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een stimulerende drugs?
A
Tabak
B
Alcohol
C
Cocaïne
D
Wiet

Slide 31 - Quiz

Je bent klaar!
Heb je nog vragen? Stel ze..

Veel succes met leren!

Slide 32 - Slide