This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefentoets H9 Gezond Lichaam
H9. Gezond lichaam
Slide 1 - Slide
Wat is grondstofwisseling?
A
De stofwisseling van een lichaam in beweging
B
De stofwisseling van een lichaam in rust
C
De stofwisseling van een lichaam bij sport
D
De stofwisseling bij een dood lichaam
Slide 2 - Quiz
Waarvan is de grondstofwisseling van afhankelijk?
A
leeftijd, geslacht, man/vrouw
B
geslacht,leeftijd, lichaamstemperatuur
C
leeftijd, milieutemperatuur, geslacht
D
milieutemperatuur, man/vrouw, lichaamstemperatuur
Slide 3 - Quiz
Een rat en een salamander zitten buiten in 5 graden, de temperatuur gaat stijgen naar 18. Bij wie wordt de grondstofwisseling hoger?
A
Rat
B
Salamander
C
Gelijk
Slide 4 - Quiz
Het gedeelte van je tanden wat je moet poetsen heet?
A
tandbeen
B
kaakbeen
C
cement
D
kroon
Slide 5 - Quiz
Lekker die tussendoortjes. Wat is er zo schadelijk aan ?
A
Je wordt er dik van
B
Door al die suikers krijg je gaatjes in je tanden
C
Er zitten te weinig beschermende stoffen in
D
Je krijgt te weinig bouwstoffen binnen
Slide 6 - Quiz
Wat is tandplak?
A
een laagje aanslag met veel bacteriën op je tong
B
een laagje bacteriën die je zelf weg kan poetsen
C
een laagje aanslag met veel bacteriën op je tanden en kiezen
D
een laagje aanslag met weinig bacteriën op je tanden en kiezen
Slide 7 - Quiz
Hoe heet het buitenste laagje van je tand?
A
Wortel
B
Glazuur
C
Cement
D
Buitenste laagje
Slide 8 - Quiz
Hoe noem je de vettige stof die een bloedvat nauwer kan maken?
A
cholesterol
B
trombose
Slide 9 - Quiz
Welk vet is slecht voor je cholesterol?
A
Verzadigd vet
B
onverzadigd vet
Slide 10 - Quiz
Wat is een ander woord voor diabetes?
A
zoutziekte
B
suikerziekte
Slide 11 - Quiz
Welk orgaan functioneert niet zo goed bij suikerziekte?
A
Lever
B
Dunne darm
C
Alvleesklier
D
Galblaas
Slide 12 - Quiz
Bij mensen met suikerziekte maken de eilandjes van Langerhans ...... insuline
A
te veel
B
te weinig
Slide 13 - Quiz
Wat gebeurt er als iemand een astma-aanval krijgt?
A
de spiertjes van de luchtwegen trekken samen
B
de spiertjes van de luchtwegen ontspannen
C
de luchtpijp raakt verstopt
D
De longblaasjes raken verstopt
Slide 14 - Quiz
Haarvaten hebben:
A
De dikste wand
B
Een dikke wand, maar niet de dikste.
C
Een wand die uit 1 cellaag bestaat.
D
Geen wand.
Slide 15 - Quiz
wat gebeurt er met de bloeddruk in een haarvat?
A
die neemt langzaam toe
B
die blijft gelijk
C
die neemt langzaam af
Slide 16 - Quiz
De bloeddruk in een slagader is
A
laag
B
hoog
Slide 17 - Quiz
Wat is het verschil tussen een ader en een slagader?
A
Een slagader heeft kleppen en een sterke wand
B
Een ader gaat van het hart af naar het lichaam
C
Een slagader gaat met veel zuurstof naar het hart toe.
D
Aders hebben kleppen en een slappere wand
Slide 18 - Quiz
Wat is het gevolg van teer in je longen?
A
Longen sterven af
B
Trilhaartjes beschadigen
C
Huig en strotklepje beschadigen
D
Kraakbeenringen beschadigen
Slide 19 - Quiz
Wat is de verslavende stof in een sigaret?
A
Koolmonoxide
B
Teer
C
Nicotine
Slide 20 - Quiz
Wat doet teer in een sigaret met je lichaam?
A
Verslavend
B
Veroorzaakt kanker
C
Je krijgt gele vingers
Slide 21 - Quiz
Welke stof in een sigaret zorgt ervoor dat er minder zuurstof in het bloed wordt opgenomen?
A
nicotine
B
teer
C
rook
D
koolstofmono-oxide
Slide 22 - Quiz
Drugs kunnen ingeademd, opgesnoven, ingespoten of gedronken worden. In alle gevallen komen de drugs in het bloed terecht. Op welk orgaanstelsel werken drugs vooral?