1.1 en 1.2

Welkom!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Grammatica en spelling (B-boek)
H 1                    WOORDSOORTEN (blz. 150 e.v.)

1.1                      Werkwoorden
1.2                     Naamwoorden
1.3                     Voornaamwoorden
1.4                     Voegwoord en voorzetsel

Slide 2 - Slide

Lesdoel
1.1 Je herkent werkwoorden en verschillende vormen van het werkwoord

1.2 Je herkent zelfstandige naamwoorden, (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Link

Uitleg
De tekst gaat over het eerste elektrische vrachtschip.

Zie je zelf al lidwoorden, znw's en (stoffelijke) bnw's?

Slide 6 - Slide

Lidwoorden (lw)
  • lidwoorden kun je voor de meeste znw's plaatsen
  • de, het, een

Slide 7 - Slide

Zelfstandige naamwoorden (znw) 
  • mensen, dier, dingen, planten, plaatsen, namen
     Bijv.: timmerman, aap, emmer, sanseveria, Breda, Sanne
  • meestal kun je er een lidwoord voor zetten
    Bijv.: de dokter, de kat, het kastje, de cactus etc.

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
  • Geeft extra informatie over een znw                                                                       
Het was een gezellige avond.

  • bnw staat meestal voor een znw
      Die rode auto daar, is van mij.

  • Maar soms staat het ook meer achteraan 
      De tandartsassistente is altijd erg lief voor mij.

Slide 9 - Slide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 
  • zegt iets over het materiaal waar het van gemaakt is

     de gouden ring, de plastic tas, het stenen beeld

Slide 10 - Slide

Uitleg
Bekijk de tekst nog een keer.

Zie je zelf al werkwoorden en herken je ook al verschillende vormen van het werkwoord?

Slide 11 - Slide

Werkwoorden
  • Persoonsvorm
  • Infinitief
  • Voltooid deelwoord
  • Tegenwoordig deelwoord

Slide 12 - Slide

Persoonsvorm
Is een werkwoord in de zin dat je van tijd kunt veranderen. 

In de zomer ga ik altijd met mijn vrienden zwemmen. 

In de zomer ging ik altijd met mijn vrienden zwemmen.


Slide 13 - Slide

Tegenwoordig deelwoord
Geeft meestal aan dat iets gelijk met iets anders gebeurt

Je mag niet meer fietsend appen.
Blaffende honden bijten niet.
Huilend liep het kind naar zijn vader.
Je moet geen slapende honden wakker maken.

Slide 14 - Slide

Infinitief
Is het hele werkwoord.

In het weekend kan ik altijd uitslapen.
Iedereen in de klas gaat spijbelen tijdens rekenen.

Slide 15 - Slide

Voltooid deelwoord
Dat geeft aan dat iets al eerder is gebeurd.

Deze zomer heb ik voor het eerst gesurft.
Dat heb ik nog nooit eerder geprobeerd.
Ik moet zeggen dat het erg goed is gelukt

Slide 16 - Slide

Aan de slag
GS 1.1, opdracht 2
GS 1.2, opdracht 2, 4

KLAAR?
De extra opdrachten


timer
20:00

Slide 17 - Slide

Kies een vorm van een werkwoord. Schrijf op en maak een zin met die vorm van het werkword.

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

tot de volgende les

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide