week 1, znw, bnw, lidwoorden, hoofdletters, leestekens, klankgroepen,meervoud-enkelvoud, i ie, au ou, trappen van vergelijking

Taalverzorging en schrijfvaardigheid
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taalverzorging en schrijfvaardigheid

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is taalverzorging? 

- Gebruik van spellingsregels;
- Gebruik van hoofdletters en interpunctie. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is schrijfvaardigheid? 

 Het  gaat om het gebruik van grammatica, woordenschat en structuur in een zin. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Deze periode: 

- Gebruik online omgeving
(zorg dat je je inloggegevens hebt!)
- Oefentoetsen online zijn verplicht! 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen week 1
  • Je weet wat een zelfstandig naamwoord en een lidwoord is.
  • Wanneer je hoofdletters en leestekens gebruikt. 
  • Weet je welke klankgroepen er zijn en hoe je ze moet gebruiken.
  • Ken je de theorie over meervoud/ enkelvoud.
  • Oefenen we met i/ie en au/ ou. 
  • Leren we de trappen van vergelijking.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
de, het, een.





Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Let op!
Alle meervouden krijgen
de
als lidwoord.
Bijvoorbeeld: de huizen

Alle verkleinwoorden krijgen het als lidwoord.
Bijvoorbeeld: het huisje


Slide 7 - Slide

 Zelfstandig naamwoorden krijgen in het meervoud dus altijd de  en nooit het of een.  Ook al staat er in het enkelvoud het  voor het zelfstandig naamwoord.

Bron foto: Jennifer C., Flickr

Uitzonderingen lidwoorden
- Als je een uitspreekt als 1, is het geen lidwoord.

- Als het niet voor een zelfstandig naamwoord staat, is het geen lidwoord, bijvoorbeeld: 

Het regent.
Het is gezellig.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Vandaag moet ik afwas doen. 


Welk woord mist? 


Pagina 35 boek A. Opdracht 1 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig naamwoord (znw)

Huiswerk nakijken:

Pagina 122 boek B 
opdracht 4






Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Znw
- Je kan er een lidwoord voor zetten (de, het of een). 
- Je kan er een meervoud of verkleinwoord van maken.

 



Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Welke zijn zelfstandig naamwoorden?


A
foto
B
boos
C
zon
D
naast

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Welke zijn zelfstandig naamwoorden?


A
Maya
B
flesje
C
muziek
D
geweest

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord (bnw) 

Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.


Kan voor of achter het znw staan


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord geeft aan wat iemand of iets doet of wat er gebeurd. 

dus: 
- een activiteit als lopen, springen, maken. 
maar ook: 
zijn, worden, hebben, mogen, kunnen. 

Je kan het vervoegen: ik/jij/wij
pagina 40 opdracht 11 en 12.



Slide 17 - Slide

This item has no instructions

lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
zelfstandig naamwoord
computeren
zilveren
mooie
meisje
de

Slide 18 - Drag question

This item has no instructions

zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Bijvoeglijk naamwoord

het
kleine
rode
autootje

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

Leestekens
Tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken, bijvb: een punt, vraagteken en een uitroepteken.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Een zin eindigt met een leesteken.
  • Punt in een gewone zin:
    De deelnemers presenteren hun act.

  • Vraagteken in een vraagzin:
    Zijn ze erg zenuwachtig?

  • Uitroepteken (uitroep):
    Doe je best!

  • Dubbele punt: voor een opsomming. 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je hoofdletters?

  • Aan het begin van de zin.
  • Bij namen. 
  • Bij feestdagen, historische gebeurtenissen of de titel van een film/ boek, bijvoorbeeld: Tweede Wereldoorlog/ Pasen.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Klinkers/ medeklinkers
a - e - i - o - u - (ij)

De J is geen klinker, maar ij klinkt als ei -> daarom telt ij ook als klinker. 

medeklinkers:  alle andere letters uit het alfabet.



Slide 23 - Slide

This item has no instructions

klinker
medeklinker
A
F
C
P
E
R
U
O
Z
S

Slide 24 - Drag question

This item has no instructions

In welk rijtje staan alleen maar medeklinkers?
A
abcdef
B
aeiouy
C
kljpnm
D
ghftre

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Omcirkel de klinkers
Klomp                                        Schoen                           
Olifant                                        Politie
Saai                                           Breuken
Ooievaar                                    Beker

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Maak de woorden compleet
str   ks 
h     fd
tw    
bl    f
l     rs

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Korte en lange klanken (blz. 37)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Heeft het woord een korte of een lange klank of beide?

lokaal
A
korte klank
B
lange klank
C
korte en lange klank

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Heeft het woord een korte of een lange klank of beide?

hok
A
korte klank
B
lange klank
C
korte en lange klank

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Heeft het woord een korte of een lange klank of beide?

lantaarn
A
korte klank
B
lange klank
C
korte en lange klank

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Klankgroepen

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Zet streepjes tussen de klankgroepen (-). Als een woord uit één klankgroep bestaat, hoef je geen streepje te zetten.

pannenkoek

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Zet streepjes tussen de klankgroepen (/). Als een woord uit één klankgroep bestaat, hoef je geen streepje te zetten.

enkeltje

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Pagina 41 boek A
Opdracht 18 B, C en D. 

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Meervoud (pagina 43)
Oefening 20 helemaal!

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

i of ie?
De lange klank 'ie' schrijf je met een
i of met een ie

je hoort geen verschil: dus leer de woorden uit je hoofd

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
lineaal
B
liniaal
C
lieniaal
D
linieaal

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
polietie
B
politi
C
polieti
D
politie

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste spelling?
A
Eskiemo
B
Eskimoo
C
Eskimo
D
Eskiemoo

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Au of ou? 

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Au of ou: Bij de letters au en ou hoor je 
dezelfde klank, maar schrijf je de klank 
niet steeds hetzelfde.
voorbeelden: gauw, kou, auto, stout

Er is geen regel wanneer je au of ou schrijft. 
De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren! (Doe de online zelftoets)


Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Trappen van vergelijking

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Trap 1 (grondwoord)
Trap 2 (+er)
Trap 3 (+st)
duur
duurder
duurst
fijn
fijner
fijnst
dom
dommer
domst
Trappen van vergelijking

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Pagina 50 boek A

Opdracht 25, 26, 27 en 28
Trappen van vergelijking

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Ik weet wat klinkers en medeklinkers zijn.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Ik weet wat letterlijk en figuurlijk taalgebruik is?
A
ja
B
nee

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Is 'drinken' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

Is 'boven' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

Is 'jarig' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 51 - Quiz

This item has no instructions