*Grammatica zinsontleding par 5 lijdend voorwerp, vwo 1

Grammatica zinsontleding par 5
- Lijdend voorwerp

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica zinsontleding par 5
- Lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze lessenserie kun je: 
- het lijdend voorwerp van een zin herkennen en benoemen
- zelf zinnen met daarin een lijdend voorwerp maken. 

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm van een zin?

Slide 3 - Open question

Welke vraag stel je om het onderwerp van een zin te vinden?

Slide 4 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde van een zin?

Slide 5 - Open question

Leg in eigen woorden uit wat een lijdend voorwerp is. Weet je het niet, zet dan een ?.

Slide 6 - Open question

Filmpje
Filmpje NN lijdend voorwerp

Slide 7 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord (het werkwoordelijk gezegde) direct ondergaat. In ‘Ik koop een fiets’ ‘ondergaat’ een fiets direct de werking van het werkwoord kopen. Het is daarmee het lijdend voorwerp.

Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (bijvoorbeeld fiets, een meisje, Anna), een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern (haar nieuwe kleren) of een persoonlijk voornaamwoord (mij, je, haar, hem, het, ons, jullie, hen). 

Voor het vinden van het lv kun je de vraag stellen: wie/wat + wg + ow (op volgorde van de zin)

Slide 8 - Slide

Voorbeelden lv
Onder de douche zingt hij graag een liedje.
(wat zingt hij?)
Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.
(wie heeft Pieter gezien?)
Denise heeft haar moeder haar nieuwe telefoon laten zien.
(wat heeft Denise laten zien?)
Iedereen verdient liefde.
(wat verdient iedereen?)
Bel jij hem even?
(wie bel jij?)
Welk boek raad je me aan? (wat raad je aan?)

Slide 9 - Slide

Wat is de pv uit onderstaande zin?

De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 10 - Open question

Wat is het ow uit onderstaande zin?

De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 11 - Open question

Wat is het wg uit onderstaande zin?

De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 12 - Open question

Welke vraag moet je in onderstaande zin stellen om achter het lv te komen?

De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 13 - Open question

Wat is het lv uit onderstaande zin?

De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 14 - Open question

Wat is het lv in onderstaande zin?

De voetballer schopt de bal naar zijn medespeler.

Slide 15 - Open question

Ontleed onderstaande zin en benoem: pv, ow, wg en lv

Mijn moeder is een heerlijke taart aan het bakken.

Slide 16 - Open question

Maak nu zelf een zin met een pv, ow, wg en een lv. (je mag samenwerken)

Slide 17 - Open question

Ik vind dit
A
makkelijk
B
moeilijk
C
niet moeilijk, maar ook niet makkelijk

Slide 18 - Quiz

Geef aan wat je nog lastig vindt. Als je het niet moeilijk vindt, zet je een streepje (-).

Slide 19 - Open question

Opdracht
Blz. 213: maak opdracht 2, 3 
Klaar? Ga lezen in je leesboek

pv: zet de zin in een andere tijd
ow: wie/wat + pv
wg: alle werkwoorden in de zin
lv: Wie/wat + wg + ow

Slide 20 - Slide