This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Herhaling H4 + H5
De tijd van burgers en stoommachines
Hoofdstuk 4 P3,4 & H5 P1,2
Slide 1 - Slide
In 1848 werd Nederland een ….
A
republiek
B
dictatuur
C
constitutionele monarchie
D
geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 2 - Quiz
In 1848 kwam er censuskiesrecht in Nederland. Wat hield dit in?
A
Iedereen mocht stemmen
B
Alleen mannen mochten stemmen
C
Alleen rijke mannen mochten stemmen
D
De koning bepaalde alles.
Slide 3 - Quiz
Door de grondwet van 1848 wordt Nederland nog geen volwaardige democratie omdat
A
alleen mensen met voldoende bezit mogen stemmen
B
alleen mensen die liberaal zijn mogen stemmen
C
alleen de koning bepaalde wie mocht stemmen
D
alleen mensen die in het parlement zaten mochten stemmen
Slide 4 - Quiz
In 1848 werd Nederland een constitutionele monarchie. Wat betekent dit?
A
De vorst heeft alle macht
B
De koning of koningin moeten komen uit de familie van Oranje Nassau
C
De vorst die zich moet houden aan de grondwet
D
Het parlement moet zich aan de grondwet houden
Slide 5 - Quiz
Wat is een vernieuwing uit de grondwet van 1848?
A
Ministeriële verantwoordelijkheid
B
Grondrechten
C
Parlement krijgt meer macht
D
Elke vier jaar verkiezingen
Slide 6 - Quiz
Wat is de sociale kwestie?
A
Het probleem dat arbeiders niet mochten stemmen.
B
Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.
C
Het probleem dat er kinderen moesten werken.
D
Het probleem dat mensen niet sociaal deden tegen elkaar.
Slide 7 - Quiz
Wat valt niet onder de sociale kwestie?
A
Kinderarbeid
B
Lange werkdagen
C
Zweepslagen
D
Laag loon
Slide 8 - Quiz
De sociale kwestie was een ... van de industrialisatie.
A
oorzaak
B
gevolg
Slide 9 - Quiz
wat zijn liberalen
A
zij vonden dat iedereen gelijk was en dat de overheid meer moest doen voor de arbeiders
B
zij wilden dat de overheid zich zo minmogelijk bemoeiden met de samenleving
C
dit waren katholieken en protestanten
Slide 10 - Quiz
Wie waren de socialisten en wat wilden zij?
A
De socialisten waren vrouwen die algemeen kiesrecht wilden.
B
De socialisten waren rijke burgers die algemeen kiesrecht voor mannen wilden.
C
De socialisten waren arbeiders die sociaal kiesrecht wilden..
D
Mensen die wilden dat de overheid sociale wetten maakten, wilden sociaal kiesrecht.
Slide 11 - Quiz
Noem minimaal één afspraak, gemaakt op het Congres van Wenen.
Slide 12 - Open question
De restauratie zorgde voor
A
een langdurige vrede in Europa
B
een herstel van de positie van de adel
C
invoering van de democratie
D
grote bouwactiviteiten in de hoofdsteden van Europa
Slide 13 - Quiz
Hoe ziet Nederland er na het congres van Wenen uit?
A
Nederland is onderdeel van Frankrijk
B
Zoals Nederland er vandaag de dag uitziet
C
Nederland, plus België en Luxemburg
D
Als Republiek der zeven verenigde Nederlanden
Slide 14 - Quiz
Nationalisme is:
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.
Slide 15 - Quiz
Noem een gevolg van nationalisme?
Slide 16 - Open question
Kenmerken Modern Imperialisme
A
Periode 1870-1900 waar niet Europese landen zoveel mogelijk grondgebied in Azië en Afrika willen veroveren
B
Periode 1870-1970 waar Europese landen zoveel mogelijk grondgebied in Azië en Afrika willen veroveren
C
Periode 1870-1900 waar Europese landen zoveel mogelijk grondgebied in Azië en Afrika willen veroveren
D
Periode 1870-1900 waar Europese landen zoveel mogelijk grondgebied in Azië en Australië willen veroveren
Slide 17 - Quiz
Wat is een oorzaak van Modern Imperialisme?
A
Een Europees land kon toen veel grondstoffen brengen naar de kolonies.
B
Een kolonie kon veel wapens maken om tegen de Europeanen te gebruiken.
C
Er waren nieuwe technologieën , fabrieken en modernere schepen.
D
Europese landen hadden geen last meer van revolutionaire mensen.
Slide 18 - Quiz
Het gevoel dat je meer waard bent dan een ander. Veel Europeanen dachten in de 19e eeuw dat hun beschaving veel beter was dan de beschaving van Afrikanen en Aziaten.
Slide 19 - Open question
Wat is indirect bestuur?
A
Alle lokale heersers worden ontslagen
B
Een land besturen van afstand
C
De machthebber regeert via de lokale heersers
D
Het omkopen van lokale heersers
Slide 20 - Quiz
Wat is het voordeel van een indirect bestuur?
A
Lokale vorsten bleven in het bestuur, dit voorkwam opstanden.
B
Lokale vorsten waren ondergeschikt aan de Nederlandse/Britse ambtenaren. Hierdoor hoefde het moederland minder bestuurders naar het land te sturen.
C
Doordat lokale vorsten op hun plaats bleven voelde het voor de lokale bevolking alsof er niet zoveel veranderde. Dit voorkwam onvrede.
D
Het voordeel is dat de lokale ambtenaren minder macht hadden waardoor de Nederlanders/Britten gebruik moesten maken van de harde hand.