4.3 lezen (ma les 4: leestaak vwo 1)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek (open op pagina 29)
  • je laptop (dicht).
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek (open op pagina 29)
  • je laptop (dicht).

Slide 1 - Slide

Planning
  • Samen opstarten tekst 3
  • Werkmoment
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Op welke dingen let je om het leespubliek te kunnen bepalen?

Slide 3 - Open question

Leespubliek 
De schrijver schrijft zijn tekst
altijd voor een leespubliek, de 
lezers.

Om na te gaan voor wie een tekst is bedoeld let je op de volgende dingen: 

Slide 4 - Slide

Ik wandel niet graag. Toch doe ik mee met een wandeling voor het goede doel.
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 5 - Quiz

Een goede voorbereiding is wel handig zoals droge sokken en stevige schoenen.
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 6 - Quiz

Ten eerste ga ik lang slapen. Bovendien eet ik een goed ontbijt.
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 7 - Quiz

Voordat ik ga wandelen, doe ik eerst nog rek en strek oefeningen.
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 8 - Quiz

Leerdoelen 4.3
  • leesstrategie studerend lezen toepassen
  • tekstdoelen herkennen: informeren en amuseren
  • schematische samenvatting en instructie herkennen
  • leespubliek bepalen/vaststellen
  • uitleggend tekstverband herkennen

Slide 9 - Slide

Sneller na afbinden van de benen (p. 29)
Methode om hartschade te beperken blijkt sportprestaties te verbeteren

Slide 10 - Slide

Opbouw van een tekst herkennen (p. 151 deel A)
  • Inleiding (I): is kort en geeft meestal informatie over de tekst.
  • Kern (k): is het langste deel, vaak met deelonderwerpen.
  • Slot (s): meestal een samenvatting of conclusie, geen nieuwe informatie.

Hoe zie je of de tekst een tweedeling (alleen inleiding en kern) of driedeling (inleiding - kern - slot) heeft?

Slide 11 - Slide

Kernzin aanwijzen (p. 153 deel A)

In een alinea staat bijna altijd een kernzin =

de belangrijkste informatie van de alinea.


  • Vaak is de kernzin eerste zin van de alinea. (tweede/laatste)
  • De andere zinnen in de alinea zijn een toelichting (uitleg of voorbeeld/uitwerking) bij de kernzin.

Slide 12 - Slide

Woordenschat
  • techniek r. 26 
  • kunstmatig r. 28
  • manchet r. 49
  • staat nog in de kinderschoenen r. 57-58
  • verzuring r. 74

Slide 13 - Slide

Hoofdgedachte formuleren (p. 156 A)

= het belangrijkste wat de schrijver over een onderwerp zegt.


Hoe vind je de hoofdgedachte?

- Lees de titel, inleiding en slotalinea.

- Benoem het onderwerp van de tekst (verkennend lezen).

- Noteer in 1 zin het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

- Deze zin is nooit een vraag.



Slide 14 - Slide

Werkmoment
  • Start met de leestaak van 4.3: 15 tot en met 20.
  • Af? Maak de Test jezelf van 4.3
  • Je mag zachtjes overleggen.
  • Je mag muziek luisteren.
  • Ik loop rond voor vragen.


Opdracht 10 t/m 12 ook af?

Slide 15 - Slide

Afsluiting
  • Tot donderdag!

Slide 16 - Slide

Opsommend tekstverband
Geeft een opsomming aan. Signaalwoorden: ten eerste, daarna, vervolgens, tot slot, verder, ... 

Bijvoorbeeld:
Pjotr zette de doos oud papier aan de straat. Ook gooide hij de lege flessen in de glasbak.

Slide 17 - Slide

Tegenstellend tekstverband
Geeft een tegenstelling aan.

Signaalwoorden: maar, echter, toch, integendeel, daar staat tegenover, ... 

Voorbeeld: Wilma doet altijd heel erg haar best op school. Jari daarentegen is liever lui dan moe.

Slide 18 - Slide

Tijdsvolgorde tekstverband
Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden. Signaalwoorden: eerst, intussen, ten slotte, ...

Voorbeeld:
Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.

Slide 19 - Slide