1cd: redekundig ontleden herhalen

Vandaag
Alles doornemen van redekundig ontleden tot nu toe
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vandaag
Alles doornemen van redekundig ontleden tot nu toe

Slide 1 - Slide

Je hebt drie methoden om de persoonsvorm te vinden:
1) een vraagzin van de zin maken (ja/nee-vraag), 2) de getalproef en 3) de ____

Slide 2 - Open question

Wij hebben vandaag Monopoly willen spelen.
A
hebben = pv
B
willen = pv
C
spelen = pv
D
hebben, willen en spelen zijn de persoonsvorm

Slide 3 - Quiz

In een samengestelde zin
A
staat één pv
B
staat meer dan één pv

Slide 4 - Quiz

Samengevat
  • Er zijn drie manieren om de pv te vinden. 
  • De pv is de werkwoordsvorm die verandert. 
  1. Tijdproef
    Ik heb Monopoly gespeeld. 
    Ik had Monopoly gespeeld. 
  2. Getalproef
    Ik heb Monopoly gespeeld. 
    Wij hebben Monopoly gespeeld. 

  3. Ja/Nee-vraag
    Heb ik Monopoly gespeeld? 

Slide 5 - Slide

De eerste stap bij het zetten van zinsdeelstrepen is
A
Alles voor de pv is één zinsdeel
B
Alles wat voor de pv kan staan is één zinsdeel
C
Zoek de pv

Slide 6 - Quiz

Werkwoorden staan altijd alleen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

/ In de kast / kun / je / verschillende spelletjes vinden / op de onderste plank.
A
De zinsdeelstrepen staan juist
B
De zinsdeelstrepen staan niet juist

Slide 8 - Quiz

/ In de kast / kun / je / verschillende spelletjes / vinden / op de onderste plank. 

Slide 9 - Slide

Waar staan de zinsdeelstrepen juist?
A
Een van de bestverkochte spellen / ter wereld / kun / je / Monopoly / wel noemen.
B
Een van de bestverkochte spellen / ter wereld / kun / je / Monopoly / wel / noemen.
C
Een van de bestverkochte spellen ter wereld / kun / je / Monopoly / wel / noemen.
D
Een van de bestverkochte spellen ter wereld / kun / je / Monopoly / wel noemen.

Slide 10 - Quiz

Samengevat
  1. Zoek de pv
  2. Alles wat voor de pv staat, is één zinsdeel
  3. Alles wat voor de pv kan staan, is één zinsdeel

Slide 11 - Slide

Welke methode voor het vinden van de pv kun je hergebruiken om het ow te vinden?
A
Getalproef
B
Tijdproef
C
Ja/Nee-vraag

Slide 12 - Quiz

Wie /Wat + persoonsvorm? is de vraag die je stelt om het ow te vinden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Bij Op zoek naar Maria gaf de jury Nandi prachtig commentaar.

Ow= ?
A
Op zoek naar Maria
B
Maria
C
de jury
D
Nandi

Slide 14 - Quiz

Aan mevrouw Oudshoorn stuurden de leerlingen uit klas 1 hun TikTokfilmpje van hun gymgroepje.

Noteer het onderwerp.

Slide 15 - Open question

Samengevat
Het onderwerp vind je
  • door de vraag te stellen: 'Wie / wat + persoonsvorm?'
  • door de getalproef te gebruiken.

Slide 16 - Slide

Welke werkwoordsvorm hoort thuis in het werkwoordelijk gezegde?
A
persoonsvorm
B
infinitief
C
voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord

Slide 17 - Quiz

PERSOONSVORM
VOLTOOID DEELWOORD
INFINITIEF
ONVOLTOOID DEELWOORD
Hele werkwoord + d. 
De handeling is nog niet afgelopen. 
Werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet. Verandert bij de tijdproef. 
Werkwoord zoals je dat in het woordenboek tegenkomt. Verandert niet bij de tijdproef. 
Werkwoord heeft een hulpwerkwoord nodig en geeft aan dat de handeling is afgerond.

Slide 18 - Drag question

Wij hebben spelletjes willen spelen.

Welke uitspraak is juist?
A
Hebben = persoonsvorm én infinitief tegelijk
B
Hebben = persoonsvorm
C
Spelen = persoonsvorm
D
Hebben, willen én spelen zijn infinitief.

Slide 19 - Quiz

Noteer het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:

De klas jaagde meneer Van der Meer op de kast.
(Noteer de werkwoorden zonder komma ertussen)

Slide 20 - Open question

Noteer het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:

De gedurfde voorzet heeft gelukkig goed uitgepakt.
(Noteer de werkwoorden zonder komma ertussen)

Slide 21 - Open question

Samengevat
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin (waarin het onderwerp iets doet). 
  • Werkwoordelijke uitdrukkingen maken ook deel uit van het wg. 

Werkwoordsvormen die je tegen kan komen, zijn:
  • de persoonsvorm
  • het voltooid deelwoord
  • het infinitief
  • het onvoltooid deelwoord

Slide 22 - Slide

De vraag die je stelt om het lijdend voorwerp te vinden is:
Wie / wat + pv?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Wie / wat + pv + ow + rest van het gezegd?
In onze vrije tijd spelen wij graag een spelletje Monopoly.

Wat spelen wij?
lijdend voorwerp = een spelletje Monopoly

Slide 24 - Slide

Iedere zin heeft een lijdend voorwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Noteer het lijdend voorwerp.

De jury heeft Nandi prachtig commentaar gegeven in de laatste liveshow.

Slide 27 - Open question

Samengevat
Het lijdend voorwerp

  • Wie / wat + pv + ow + rest van het gezegde?
  • Niet iedere zin heeft een lv
  • Een lv begin NOOIT met een voorzetsel. 

  • Het lijdend voorwerp ondergaat het werkwoord
    (Het onderwerp voert het werkwoord uit)

    Ik heb frietjes gegeten. 

Slide 28 - Slide

Vragen?

Slide 29 - Slide

Komende weken:
  • Grammatica 
  • Hulpww, koppelww, zelfstandig ww 
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Meewerkend voorwerp
  • Werk je aantekeningen netjes bij! 

Slide 30 - Slide

Komende weken
  • TiO-meting:  vrijdag 10 februari
  • TiO Schrijft: Griezelverhaal + Alternatief einde
  • Boek lezen :)

Slide 31 - Slide

Waar willen jullie nog mee oefenen bij redekundig ontleden?

Slide 32 - Mind map

Aan de slag!
Verder met je schrijfopdracht
(7: een alternatief einde)
  • hw voor a.s. vrijdag
    - Inleveren via ELO > opdrachten
    - Word

Volgende les (=hw): 
  • herhalen redekundig ontleden

Slide 33 - Slide