ein kein en het bezitteliijk vnw

 ein - kein  & 
het bezittelijk voornaamwoord
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

 ein - kein  & 
het bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk vnw, in NL is dat:

ENKELVOUD

ik -   mijn -   mein

jij -   jouw - dein

hij -  zijn -   sein

zij -  haar - ihr

het - zijn - sein



Slide 2 - Slide

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elke persoon een bezittelijk vnw, in NL is dat:
MEERVOUD





Ist das euer Vater? Ist das eure Mutter?
wij
ons
unser-
ihr
jullie
euer-
sie
hun
ihr-
Sie
uw
Ihr-

Slide 3 - Slide

ich
ik
du
jij
er
hij
sie
zij (ev)
wir
wij
ihr
jullie
sie
zij (mv)
Sie
U
mein-
mijn
dein-
jouw
sein-
zijn
ihr-
haar
unser-
ons/onze
euer-
jullie
Ihr-
hun
Ihr-
Uw
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 4 - Slide

mijn
jouw
zijn
haar
onze/ons
jullie
hun
uw
euer/eure
dein(e)
mein(e)
Ihr(e)
ihr(e)
ihr(e)
sein(e)
unser(e)

Slide 5 - Drag question

Bezittelijk voornaamwoord: wanneer komt er een extra "e" achter?

Slide 6 - Open question

Sleep de juiste vervoeging in de zin.
Wo ist _______ (jouw) Glas?
Das ist __________ (een) Mutter.
Ich habe _______ (een) Hund.
Ich habe _______ (jouw) Suppe.
Ich habe _______ (geen) Bruder.
Ich habe _______ (geen) Kinder.
dein
deine
ein
eine
keine
kein

Slide 7 - Drag question

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma

Slide 8 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes
A
haar
B
moeder
C
heet
D
Agnes

Slide 9 - Quiz

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Tante ist 32 Jahre alt.
A
Ihre|
B
Tante
C
23 Jahre
D
alt

Slide 10 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer

Slide 11 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: mijn
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein

Slide 12 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: haar
A
unser
B
euer
C
ihr
D
sie

Slide 13 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: zijn
A
dein-
B
ihr-
C
sein-
D
unser-

Slide 14 - Quiz

Das ist (mijn) __________ Stift(M).
A
mein
B
meine

Slide 15 - Quiz

Das ist (hun) __________ Insel(V).
A
ihr
B
ihre

Slide 16 - Quiz

Das ist (jouw) __________ Abenteuer(O).
A
dein
B
deine

Slide 17 - Quiz

Das sind (onze) __________ Noten(MV).
A
user
B
unsere

Slide 18 - Quiz

Das sind (jouw) __________ Brüder(MV).
A
dein
B
deine

Slide 19 - Quiz

Das ist (haar) __________ Kind (O).
A
ihr
B
ihre

Slide 20 - Quiz

Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 21 - Quiz

(mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein

Slide 22 - Quiz

Das sind (onze) Eltern (mv).
A
meine
B
dein
C
ihr
D
unsere

Slide 23 - Quiz

(jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
unser
B
euere
C
unsere
D
euer

Slide 24 - Quiz

(onze) Klassenlehrer (m) heißt Meier.
A
Ihr
B
Ihre
C
Unser
D
Euere

Slide 25 - Quiz

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere

Slide 26 - Quiz

(uw) Handy (o) klingelt, Frau Schmidt!
A
Dein
B
Ihr
C
Sein
D
Unser

Slide 27 - Quiz

Das ist (mijn) Fahrrad (o).
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein

Slide 28 - Quiz

Das ist ........................ (mijn)Geburtstagsgeschenk
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein

Slide 29 - Quiz

Hoe ver ben ik met het bezittelijk voornaamwoord?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 30 - Quiz

Ende

Slide 31 - Slide

der
die
das
Landschaft
Sonntag
Januar
Winter
Übung
Musik
Osten
Mädchen
Brot
Katze
Büchlein
Tiger

Slide 32 - Drag question

der
die
das
mannelijke personen / dieren
zaaknamen die eindigen op -e
namen van dagen, maanden, jaargetijden en windrichtingen
vrouwelijke personen en dieren
woorden op -heit, -keit, -schaft, -ung, -ik, -ion, -tät 
woorden die in het Nederlands "het-woorden" zijn
woorden die eindigen op -chen en -lein

Slide 33 - Drag question