Oefenexamen 1

Je wil zachte lenzen aanpassen.Waarom wil je weten of de klant medicijnen gebruikt?
A
Omdat hij dan de lenzen minder lang kan dragen
B
De contactlens kan beschadigen.
C
De traanstabiliteit kan veranderen.
D
Het dragen van contactlenzen kan nadelige effect hebben op de ziekte.
1 / 53
next
Slide 1: Quiz
CLMBOStudiejaar 1

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Je wil zachte lenzen aanpassen.Waarom wil je weten of de klant medicijnen gebruikt?
A
Omdat hij dan de lenzen minder lang kan dragen
B
De contactlens kan beschadigen.
C
De traanstabiliteit kan veranderen.
D
Het dragen van contactlenzen kan nadelige effect hebben op de ziekte.

Slide 1 - Quiz

Welke factor is het van belang bij het bepalen van de diameter van een zachte contactlens
A
knipperfrequentie
B
cornea diameter
C
ooglidpositie
D
pupil diameter

Slide 2 - Quiz

Wat is " double slab-off" stabilisatie bij een zachte contactlens?
A
prisma basis beneden
B
afvlakking boven en onderkant
C
verdikking onderkant
D
prismabalast

Slide 3 - Quiz

Wat zorgt ervoor dat het siliconehydrogel contactlens beter voor het oog is dan een hydrogel contactlens?
A
De Dk/t waarde
B
de beweging
C
de modulus
D
het watergehaalte

Slide 4 - Quiz

Het tussen twee mallen vervaardigen van contactlenzen heet ook.......
A
spincasting
B
lathe cutting
C
semi moulding
D
cast moulding

Slide 5 - Quiz

Wat is het absolute minimum aan beweging wat een zachte contactlens moet hebben tijdens het knipperen?
A
0,1 mm
B
0,2 mm
C
0,3 mm
D
0,4 mm

Slide 6 - Quiz

De kromming van een cornea is 7,85/7,75 en de diameter 12/11,5. Welke hydrogel contactlens kiest u volgens de standaard aanpasregel?
A
12,5 dia en 7,85 bcr
B
13,5 mm en 7,75 bcr
C
14 mm en 8,80 bcr
D
15 mm en 8,70 bcr

Slide 7 - Quiz

Wat is een groot verschil bij de beoordeling van een hydrogel t.o.v. een silicon hydrogel contactlens?
A
De hydrogel lens moet iets meer bewegen dan de silicon hydrogel contactlens.
B
De hydrogel lens mag iets minder bewegen dan de silicon hydrogel contactlens

Slide 8 - Quiz

Als je bij de beoordeling passing met de keratometer een wazig beeld ziet dat voor de knipperslag weer helder is. Wat is je conclusie?
De contactlens zit te.......
A
los
B
vast

Slide 9 - Quiz

Wat is een normale beweging voor een hydrogel contactlens tijdens het knipperen
A
0,2-0,5 mm
B
0,2-0,9 mm
C
0,5-0,9 mm
D
0,9-1,1 mm

Slide 10 - Quiz

Wat bevinding is het alle gunstig voor het aanpassen van een dynamisch gestabiliseerde (double slab-off) zachte contactlens?
A
kleine ooglidspleet
B
grote ooglidspleet
C
hoge visus
D
slappe oogleden

Slide 11 - Quiz

Een klant heeft een cornea astigmatisme van 1,25 dpt en een refractieastigmatisme van 0,50 dpt. Welke lenzen adviseer je?
A
een sferische zachte contactlens
B
een torische zachte contactlens

Slide 12 - Quiz

Wat is de belangrijkste informatie voor de aanpassing van een zacht contactlens?
A
de centrale keratometrie
B
de diameter cornea
C
de excentriciteit cornea
D
de sagitta cornea

Slide 13 - Quiz

Je wilt zachte contactlenzen aanpassen bij een klant die 54 jaar oud is. Haar traanlaag is wat vettig (gradatie 3) en zij wil de lenzen minimaal 8 uur per dag dragen. Welke materiaal eigenschaap is bij deze aanpassing heel belangrijk?
A
Dk/t
B
ioniciteit
C
modulus
D
watergehaalte

Slide 14 - Quiz

Wat is het gevaar bij het gebruik van klein moleculaire fluoresceïne bij een controle van zachte contactlenzen?
A
de klant kan klagen dat zijn lenzen een rare kleur hebben
B
de contactlenzen kunnen meer aanslag krijgen
C
flou trekt in de contactlens en is dan voedingsbodem voor gevaarlijke bacteriën.

Slide 15 - Quiz

Wat is een eigenschaap van een tenside?
A
is aan beide kanten hydrofiel
B
is aan beide kanten hydrofoob
C
verwijdert eiwitten
D
verwijdert lipide

Slide 16 - Quiz

Waardoor wordt de pH van een vloeistof constant gehouden?
A
buffering
B
conservering
C
ionisatie
D
neutralisatie

Slide 17 - Quiz

Wat is de opvallendste verandering wanneer men siliconen toevoegt aan het lensmateriaal?
A
meer zuurstof doorlatend
B
beter bevochtiging
C
gladder lensopervlak

Slide 18 - Quiz

Wanneer kan je beter geen 1-fase waterstofperoxide systeem voor onderhoud adviseren?
A
bij staining graag 1 zal de de vloeistof in de ochtend kunnen prikken
B
als de lenzen maar af en toe gedragen worden
C
indien de zuurgraad van de traanvocht te veel afwijkt van de pH waarde vloeistof
D
bij allergie voor een van de bestanddelen van de vloeistof

Slide 19 - Quiz

Welke vloeistof adviseert u indien bij d controle van de hydrofiele contactlenzen proteïne-aanslag ziet?
A
een enzymatische reiniger
B
abrasieve reiniger
C
een reiniger op basis van alcohol
D
een tenside reiniger

Slide 20 - Quiz

Een torische paslens S -1,00= C-1,25 as 30 inclineert 10 graden additief. Wat is de as van de te bestellen contactlens?
A
10 graden
B
20 graden
C
30 graden
D
40 graden

Slide 21 - Quiz

Tijdens een controle van een hydrogel contactlens constateer je dat de lens goed beweegt en centreert. De diameter is 1+. Je wil de diameter aanpassen. Wat wordt de bcr van de lens?
A
0, 3 mm langer
B
0,3 korter
C
0,5 langer
D
0,5 korter

Slide 22 - Quiz

Hoe kun je een klant het gemakkelijkst laten zien of het dragen van een torische contactlens en geschikte optie is?
A
met behulp van de "Becherer Twist" methode
B
met de binoculaire rood groen test
C
door de sterkte in een pasbril te zetten

Slide 23 - Quiz

Bij de controle blijkt dat de overrefractie S-0,50 is zonder visus verbetering. Wat kan hier de oorzaak van zijn?
A
decentratie van de contactlens
B
dikte toename cornea
C
dikte afname cornea
D
verandering watergehalte contactlens

Slide 24 - Quiz

Welke symptomen horen bij een contactlens gerelateerde papillaire conjunctivitis (CLPC)?
A
branderigheid en pus
B
jeuk en slijmdragen
C
pijn en fotofobie
D
visusdaling en roodheid

Slide 25 - Quiz

Je ziet endotheliale bleps bij een contactlens drager. Wat moet je doen?
A
Vraag de klant om de lenzen een dag uit te doen. Dat verdwijnen de bleps meestal.
B
Controleer met fluoresceïne om te zien hoe diep de bles zijn.
C
Stuur de klant naar de huisarts het is geen spoed.
D
Stuur de klant naar de huisarts het is wel spoed.

Slide 26 - Quiz

Alle parameters van de lens heb je als goed beoordeeld. Als de klant de lens uitdoet zie je smile-staining. Wat adviseer je?
A
een andere vloeistof gebruiken
B
kortere draagtijden
C
een diepere contactlens
D
een vlakke contactlens

Slide 27 - Quiz

Waarom krijgt een contactlensdrager sneller last van droge ogen in een gereguleerde verwarmde ruimte?
A
Door de luchtstroom gaat de klant meer tranen aanmaken
B
Door de luchtstroom verdampen de tranen sneller.
C
Door de luchtstroom gaat de klant minder knipperen.

Slide 28 - Quiz

Bij een lenscontrole vertoont de bulbair conjunctiva tot aan de limbus vaatinjectie. Wat kan er aan de hand zijn?
A
Papillaire conjuctivitis
B
Staining
C
Tigt lens syndroom
D
allergische conjunctivitis

Slide 29 - Quiz

Welke overrefractie ontstaat er als een volgecorigeerde torische contactlens met een sterkte van S-1,00+C-2,00 as 80 een inclinatie heeft van 30 graden?
A
S+0,50=C-1,00
B
S+1,00=C -2,00
C
S+0,50=C+1,00
D
S-1,00=C +2,00

Slide 30 - Quiz

Op een cornea kgem 7,50 zit een contactlens met S-500/8,90/14,00 middendikte 0,12. wat is de sterkte van deze contactlens in de lenshouder
A
S-4,20
B
S-4,60
C
S-5,40
D
S-5,80

Slide 31 - Quiz

Bij de eerste lensaapssing haal je de contactlens eruit en zie je dan over de hele cornea micropunctata die bij het vooronderzoek niet aanwezig was. Wat zou de oorzaak kunnen zijn?
A
zuurstof gebrek
B
te strakke lens
C
toxische reactie

Slide 32 - Quiz

Wat is de invloed op de passing als je de diameter van de contactlens groter gaat maken?
A
de lens gaat strakker zitten
B
de lens gaat losser zitten
C
het veranderd niks aan de passing
D
de sterkte gaat veranderen

Slide 33 - Quiz

Hoe kan de bevochtiging van sommige silicone hydrogel lenzen verbeterd worden?
A
door toevoegen van vochtige gels
B
door de modulus te veranderen
C
door toevoegen van siliconen
D
door een oppervlakte behandeling

Slide 34 - Quiz

De transmissibiliteit van een zachte lens is afhankelijk van......
A
diameter
B
sterkte
C
basiscurveradius

Slide 35 - Quiz

Als je een HEMA materiaal samen voegt met een copolymeer krijg je een ionische materiaal. Welke eigenschaap heeft dit materiaal?
A
gevoelig voor afzettingen
B
gevoelig voor breuk
C
lage zuurstoftransmissie

Slide 36 - Quiz

Wanneer we de periferie van een lens dunner slijpt in de verticale meridiaan dan spreek je van:
A
prisma balast
B
truncatie
C
dubbel slab-off

Slide 37 - Quiz

wanneer we de periferie van de lens dunner slijpen in de verticale meridiaan dan spreken we van.......
A
prismabalast
B
truncatie
C
dubbel slab-off
D
prismabalast met truncatie

Slide 38 - Quiz

Welke vorm van reiniging is met name nodig voor de proteïne aanslag op hydrofiele contactlenzen?
A
tensyde
B
oxidatieve
C
enzymatische

Slide 39 - Quiz

Een zachte contactlens beweegt bij het knipperen 1,2 mm. Wat is de correcte notatie?
A
bew 1-
B
bew1+
C
bew2-
D
bew2+

Slide 40 - Quiz

Wat is de functie van het conserveringsmiddel in een vloeistof?
A
stoppen van groei van schadelijke bacteriën
B
doden van alle schadelijke bacteriën

Slide 41 - Quiz

Wat is een mogelijke oplossing indien bij het dragen van zachte contactlenzen hypoxie ontstaat?
A
een lagere Dk waarde
B
een hogere Dk waarde
C
een grotere lensdiameter
D
een kleinere optische zonnen

Slide 42 - Quiz

Wat kan een oorzaak zijn van smiley-staining?
A
langdurig computerwerk
B
reactie op vloeistof
C
reactie op lenzen
D
blefaritis

Slide 43 - Quiz

Wat beteken substractieve inclinatie?
A
tegen de klok in, (-)
B
tegen de klok in, (+)
C
met de klok mee, (-)
D
met de klok mee, (+)

Slide 44 - Quiz

Tijdens een contactlens controle blijkt dat de markering van een torische lens niet op 270 maar op 90 graden stabiliseert. Wat is de te verwachte visus t.o.v. de oorspronkelijke refractie.
A
lager
B
hoger
C
blijft gelijk

Slide 45 - Quiz

Een volcorrigeerde contactlens S-1,25=C-1,25 as 160 inclineert +15 graden. Welke sterkte ga je bestellen?
A
S-1,00=C-1,25 as 170
B
S-1,00=C-1,75 as 175
C
S-1,00=C-1,25 as 160
D
S-1,00=C-1,25 as 155

Slide 46 - Quiz

Je hebt een paslens op een oog gezet met bcr 9.00 diameter 14.00. je bordeelt deze lens als volg: bew2-, centr. goed, dia 1+. Welke lens ga je bestellen?
A
bcr 9,3 dia 13.0
B
bcr 9,3 dia 14.0
C
bcr 8,7 dia 13.5

Slide 47 - Quiz

Je hebt een paslens op een oog gezet met bcr 9.00 diameter 14.00. Je bordeelt deze lens als volg: bew goed, centr. goed, dia 2+. Welke lens ga je bestellen?
A
bcr 9.00 dia 13.0
B
bcr 9.3 dia 13.5
C
bcr 8,6 dia 13.0

Slide 48 - Quiz

Je hebt een volcorigerende lens, S -3,00= C-1,25 as 20 op een oog gezet met. Je overrefractie is: S-0,25. Deze lens inclineert -10 graden. Welke sterkte ga je bestellen?

A
S -3,25= C-1,25 as 20
B
S -3,25= C-1,25 as 10
C
S -3,00= C-1,25 as 20
D
S -3,00= C-1,25 as 10

Slide 49 - Quiz

Wat wordt beoordeeld met de push-up test?
A
De beweging van de lens
B
de beweging van de conjunctiva
C
de centrale passing van de lens

Slide 50 - Quiz

Extra uitleg
Vraag 2; bij een pp met een kleine ooglidspleet is verdraaiing van de lens niet te voorspellen door druk oogleden
Vraag 14; ioniciteit trekt gemakkelijk eiwitten (uit de traanvocht) aan die meestal positief geladen zijn - dan denaturatie en meer irritatie 

Slide 51 - Slide

extra uitleg
Vraag 15;  denk aan pseudomona aeroginosa (wondinfectie) (ziekenhuisbacterie) 
Vraag16; tenside= een kant hydrofiele andere kant hydrofoob. de hydrofobe kant bindt aan met lipide
Vraag 19: 1-fase waterstofperoxide= aparte neutralisatie is niet nodig. neutralisatie met een katalysator 
Vraag 29; bij tide lens syndroom zie je een witte rand rond de limbus

Slide 52 - Slide

Extra uitleg
Vraag 39; enzymatische reiniging= eiwit moleculen zijn werkzaam op organische verbindingen

Slide 53 - Slide