This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Cellen staan aan de basis
Slide 1 - Slide
Levenskenmerken
Stofwisseling
Groei
Voortplanting
Reageren op prikkels
Ademen
Uitscheiden
Slide 2 - Slide
Onderdelen
kern = 1 en 11
chromosomen zitten in de kern behalve bij bacterien
cytoplasma = 3 en 13
celmembraan = 14 en 4
Slide 3 - Slide
bacterie = 1 (geen celkern)
schimmel = ??
plant =
dier =
Slide 4 - Slide
www.npo.nl
Slide 5 - Link
Zet van klein naar groot
A
Weefsel, cel, orgaan
B
cel, weefsel, orgaan
C
orgaan, cel, weefsel
D
cel, orgaan, weefsel
Slide 6 - Quiz
Bij een onderzoek van het darmslijmvlies van een patiënt worden behalve slijmvliescellen ook cellen van onverteerde plantenresten aangetroffen. Enkele delen in en om een cel kunnen zijn: celkern, celmembraan en celwand. Welk van deze delen heeft een plantencel wel, maar een cel uit het darmslijmvlies niet?
A
een celkern
B
een celmembraan
C
een celwand
Slide 7 - Quiz
Waar in een plantencel bevinden zich de bladgroenkorrels?
A
vacuole
B
cytoplasma
C
celwand
D
celkern
Slide 8 - Quiz
De micro-organismen in het verteringskanaal van een koe maken enzymen die cellulose uit het plantaardige voedsel afbreken. Waarin bevindt zich vooral veel cellulose?
Sonja is in verwachting. De eerste dag van haar laatste menstruatie was op 12 januari. Bepaal op welke dag ze ‘is uitgerekend’.
A
18 oktober
B
14 september
C
12 november
D
1 oktober
Slide 45 - Quiz
De anticonceptiepleister of de ‘plakpil’ is een voorbehoedmiddel. In de pleister bevinden zich bepaalde hormonen die via de huid in het bloed worden opgenomen. Deze hormonen beïnvloeden de werking van de eierstokken.
De hormonen in de anticonceptiepleister beïnvloeden de werking van de eierstokken.
Welke andere hormonen beïnvloeden vooral de werking van de eierstokken?
A
hormonen uit de alvleesklier
B
hormonen uit de hypofyse
C
hormonen uit de schildklier
D
hormonen uit de bijnieren
Slide 46 - Quiz
Als na de geboorte niet duidelijk is of een tweeling eeneiig of twee-eiig is, wordt soms wat bloed uit beide navelstrengen onderzocht om de bloedgroep van de baby’s te bepalen. Bij zo’n onderzoek blijkt dat één van de baby’s bloedgroep A heeft en de ander bloedgroep B. Beide baby’s zijn meisjes.
Zijn deze twee meisjes een eeneiige of een twee-eiige tweeling? Of is dat niet te zeggen?
A
een eeneiige tweeling
B
een twee-eiige tweeling
C
dit is niet te zeggen
Slide 47 - Quiz
Het skelet van de mens zoals dat er nu uitziet, is volgens de evolutietheorie ontstaan uit het skelet van voorouders door veranderingen in het erfelijk materiaal.
Hoe wordt zo’n verandering in het erfelijk materiaal genoemd?
A
evolutie
B
rudimentair element
C
mutatie
Slide 48 - Quiz
Thalassemie is een zeer ernstige bloedziekte die het gevolg is van afwijkende rode bloedcellen. De ziekte wordt veroorzaakt door een recessief gen. Iemand die heterozygoot is voor dit gen, wordt een drager genoemd. Een drager heeft meestal voldoende gezonde rode bloedcellen en heeft de ziekte in een minder ernstige vorm.
Rob en Monica zijn allebei drager van thalassemie. Hoe groot is de kans dat een kind van Rob en Monica de ernstige vorm van thalassemie heeft?
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
75 %
Slide 49 - Quiz
Op varkensfokkerijen wordt vaak kunstmatige inseminatie (KI) toegepast. De fokker brengt dan sperma met een grote injectiespuit in de baarmoeder van een vrouwtjesvarken. Onderzoekers proberen een manier te vinden om het sperma voor KI zó te behandelen, dat er vooral zaadcellen overblijven die na bevruchting vrouwelijke biggen opleveren. Het vlees van een vrouwtjesvarken heeft nooit een berengeur. Het geslacht van een varken wordt op dezelfde manier als bij mensen bepaald door de geslachtschromosomen in de zaadcellen.
Een gewone lichaamscel van een varken, bijvoorbeeld een spiercel, bevat 40 chromosomen. Welke chromosomen bevat een zaadcel die na bevruchting een vrouwelijke big oplevert?
A
19 gewone chromosomen en één X-chromosoom
B
19 gewone chromosomen en één Y-chromosoom
C
40 X-chromosomen
D
40 Y-chromosomen
Slide 50 - Quiz
Sommige mensen zijn niet in staat om pigment te vormen in hun huid, in hun haren en in de iris van hun ogen. Zo iemand wordt een albino genoemd. Bij mensen is het gen voor albinisme recessief. Een echtpaar krijgt een tweeling. De ene baby heeft een donkere huid. De andere baby is een albino.
Kan deze tweeling één-eiig zijn? En twee-eiig?
A
alleen één-eiig
B
alleen twee-eiig
C
zowel één-eiig als twee-eiig
Slide 51 - Quiz
Heeft een vlo hetzelfde fenotype als de pop waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?