Heeft het werkwoord met een ij-klank in de verleden tijd een ee-klank?
Dan schrijf je een ij.
Voorbeeld:
werkwoord: bijten
verleden tijd: beet
voltooid deelwoord: gebeten
Je hoort in de verleden tijd een ee.
Dus: het werkwoord MOET met een ij geschreven worden.
Een werkwoord met een ei verandert niet van klank in de verleden tijd.
Voorbeeld:
werkwoord reizen
verleden tijd: reisde
voltooid deelwoord: gereisd.