Unité 4 - Grammaire II (de ontkenning)

B1I le 22 mars
1 / 14
next
Slide 1: Slide
queMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

B1I le 22 mars

Slide 1 - Slide

Lesdoel: aan het einde van de les...
- herken ik de Franse persoonsvorm
- kan ik een Franse zin ontkennend maken
- ken ik apprendre 1 t/m 5 

Slide 2 - Slide

Le programme:
1. Aantekening la négation
2. Au travail
4. Un jour une quesion

Slide 3 - Slide

Stof PTO-week
Hoofdstuk 4:  
apprendre 1 t/m 8 (blz. 141 t/m 144) 
Frankrijkkunde (blz. 116 en 117)

- apprendre 3 (= werkwoord aller)
- apprendre 5 (= de ontkenning)

Slide 4 - Slide

Un jour une question
C'est quoi, le métier de reporter de guerre?

1. Wat is een oorlogsreporter?
2. Waar komt hun informatie terecht?
3. Is het een gevaarlijk beroep? Zo ja, waarom?
4. Wat dragen ze o.a. om zich te beschermen?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

La négation = de ontkenning 

In het Nederlands: niet en geen

In het Frans altijd twee woorden: ne..... pas


Ne staat vóór de persoonsvorm

Pas staat direct achter de persoonsvorm



Slide 7 - Slide

de ontkenning - voorbeelden
Andere ontkenningen:
ne...plus           niet meer/geen meer
ne...jamais      nooit
ne...rien            niets

Bijvoorbeeld:
Ik werk - Je travaille                                                 Ik werk niet - Je ne travaille pas

Hij zingt - Il chante                                                   Hij zingt niets - Il ne chante rien

Het is ver  - C'est loin                                              Het is nooit ver - Ce n'est jamais loin

Slide 8 - Slide

0

Slide 9 - Video

Stappenplan bij ontkennend maken:
  1. Zoek de persoonsvorm - dit is altijd een werkwoord
  2. Schrijf de persoonsvorm op 
  3. Zet ne ervoor en pas/rien/jamais/plus erachter  
  4. Begint pv met klinker? verander ne in n'

Slide 10 - Slide

Elle a une glace au chocolat?
A
Non, elle n'a pas de glace
B
Non, elle a une ne glace pas

Slide 11 - Quiz

Vous avez beaucoup de devoirs?
A
Nous avons ne beaucoup pas de devoirs
B
Vous n'avez pas de devoirs
C
Vous avez beaucoup de ne devoirs pas
D
Nous n 'avons pas beaucoup de devoirs

Slide 12 - Quiz

Maak de volgende zin ontkennend:
Pierre regarde la télé (nooit)

Slide 13 - Open question

Les devoirs: le 25 mars
Faire: ex. 16A t/m D
Apprendre: apprendre 1 t/m 5

Slide 14 - Slide