2Basis Herhalingsles so 1.7 1.8

Herhalingsles 1.3 - 1.7 - 1.8
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhalingsles 1.3 - 1.7 - 1.8

Slide 1 - Slide

Planning 
  • Herhaling grammatica 1.7
  • Herhaling spelling 1.8

Slide 2 - Slide

Grammatica

Slide 3 - Slide

Aantekeningen 1.7 Persoonsvorm tijdproef 

1. Zet de zin in de andere tijd (tijdproef). 
2. Het woord dat verandert is de pv.

Ik loop naar school.
Ik liep naar school.




Elke zin heeft een persoonsvorm.


Slide 4 - Slide

Welke 2 manieren zijn er om de pv te vinden?

Slide 5 - Open question

Wat is de pv in de volgende zin:
Hoe laat was het?

Slide 6 - Open question

Werkwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden.

Een voorbeeld:
1. We hebben vandaag gewandeld.
Hebben is de pv
Hebben gewandeld is het wg

Slide 7 - Slide

Piet heeft al gegeten.
Benoem de pv en wg.

Slide 8 - Open question

Wat is het wg in de volgende zin:
De hond is door een zwaan aangevallen.
A
De hond
B
is
C
aangevallen
D
is aangevallen

Slide 9 - Quiz

HET ONDERWERP (O)
Onderwerp:
1. WIE/WAT + GEZEGDE
2. De getalsproef
3. De tijdsproef x

Slide 10 - Slide

Benoem pv, wg en o in de volgende zin:
De muizen willen boeken kopen.

Slide 11 - Open question

Jullie
eten
bij de toko
toch?
wg
o

Slide 12 - Drag question

Wat is het o in de volgende zin?
A
Waar
B
ga
C
je
D
naartoe?

Slide 13 - Quiz

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Let op! Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!
Wie of wat
+
wg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 14 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 15 - Quiz

Hij heeft de prijs gewonnen voor beste voetballer.
Het lijdend voorwerp is...

Slide 16 - Open question

Zinsdelen
Het onderwerp [o] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow | pv | vorige week | een film | gekeken.

Het werkwoordelijk gezegde [wg] en het lijdend voorwerp [lv] zijn ook een zinsdelen.

Slide 17 - Slide

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?

Veel honden eten hondenbrokjes.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

Zet zinsdeelstrepen:
Kasper heeft bloemen gekregen.

Slide 19 - Open question

Spelling

Slide 20 - Slide

1.8 uitleg
persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: 3 vormen
1. ik-vorm:      ik geloof, ik raad, ik vind                

2. hij-vorm:   ik-vorm + t      
   (hij/zij/jij/het)

3. wij-vorm:   hele werkwoord (infinitief)
  (jullie/wij/zij)

Bij twijfel: controleer met 'loop'
hij pest,  zij gelooft, het gebeurt,  jij vindt
wij pesten,  zij vertellen, jullie geloven

Slide 21 - Slide

LET OP!

Slide 22 - Slide

Hij-vorm branden

Slide 23 - Mind map

Ik-vorm blozen

Slide 24 - Mind map

praat
praten

praat
Ik-vorm
Hij/zij/het/jij
-vorm
Wij-vorm

Slide 25 - Drag question

1.8 stam 
De stam is het hele werkwoord zonder -en

De stam van het werkwoord brengen is breng en de stam van het werkwoord koken is kok. 

Je zegt wel: ik breng, maar niet ik kok. Dus let op: bij de ik-vorm van sommige werkwoorden veranderen er letters:


Hele ww:                 Stam -en:       Ik vorm:
brengen                  breng               ik breng
koken                       kok                   ik kook
stoppen                   stopp               ik stop
 

Slide 26 - Slide

Stam stoppen

Slide 27 - Mind map

Wat is de stam van bellen?
A
bel
B
bellen
C
bell
D
belle

Slide 28 - Quiz

bewijzen
bewijst
bewijz
bewijs


Ik-vorm
Hij/zij/het/jij-vorm
Wij-vorm
Stam

Slide 29 - Drag question

Hoe weet je wat de stam is?
A
hele ww -en
B
ik-vorm bekijken

Slide 30 - Quiz

Leestekens
Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een leesteken.

  • punt (gewone zin): De deelnemers persenteren hun act.
  • vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • uitroepteken (uitroep): Doe je best!
  • komma: - waar je even rust hebt (pauze) en tussen twee ww die niet bij elkaar horen. Maar ook bij een opsomming.

Slide 31 - Slide

Plaats de juiste hoofdletters en leestekens:
schiet eens op

Slide 32 - Open question

Plaats de juiste hoofdletters en leestekens:
hij vroeg gaat alles goed

Slide 33 - Open question

Tijd over?
  • NUMO sprongtoetsen (spelling, grammatica en lezen)
  • Test jezelf 1.7 en 1.8
  • Versterk jezelf!

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide