Verkleinwoorden

verkleinwoorden
de jongen
het jongetje
1 / 22
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

verkleinwoorden
de jongen
het jongetje

Slide 1 - Slide

verkleinwoorden met - je
de brief- het briefje
de vlek - het vlekje
de hand- het handje
-JE

Slide 2 - Slide

- tje
de stoel - het stoeltje
de vrouw- het vrouwtje
de deur - het deurtje
-TJE

Slide 3 - Slide

- pje
de boom- het boompje
het raam - het raampje
de bloem- het bloempje
-PJE

Slide 4 - Slide

wat is het verkleinwoord?

de les
A
het lesje
B
het lestje
C
het lespje

Slide 5 - Quiz

de jas
A
het jaspje
B
het jasje
C
het jastje

Slide 6 - Quiz

de keuken
A
het keukenje
B
het keukentje
C
het keukenpje

Slide 7 - Quiz

de schoen
A
het schoentje
B
het schoenje
C
het schoenpje

Slide 8 - Quiz

de bloem
A
het bloemje
B
het bloemtje
C
het bloempje

Slide 9 - Quiz

schrijf het verkleinwoord op.
de deur

Slide 10 - Open question

de arm

Slide 11 - Open question

het potlood

Slide 12 - Open question

Welk verkleinwoordje zet je achter het woord?
je
tje
hond
fluit
lepel
varken
deken

Slide 13 - Drag question

zwaan
A
je
B
tje
C
pje

Slide 14 - Quiz

kast
A
je
B
tje
C
pje

Slide 15 - Quiz

pomp
A
je
B
tje
C
pje

Slide 16 - Quiz

de muur

Slide 17 - Open question

de plant

Slide 18 - Open question

de mand

Slide 19 - Open question

Visueel dictee 

Slide 20 - Slide

het einde

Slide 21 - Slide

het hoofd
A
het hoofdtje
B
het hoofdje
C
het hoofdpje

Slide 22 - Quiz