BAK 2HV - 16

Programa
  1. Controlar los deberes
  2. Klemtoonregel
  3. Estar & Hay
  4. Trabajamos
  5. Deberes
1 / 11
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa
  1. Controlar los deberes
  2. Klemtoonregel
  3. Estar & Hay
  4. Trabajamos
  5. Deberes

Slide 1 - Slide

Controlamos los deberes
Hacer: WB página 33-34, ejercicios 1 hasta 4

Estudiar (=leren): Voca 2.1 (N-S) 
+ aanvullende werkwoorden 1-15 

Slide 2 - Slide

Klemtoonregel

Staat er op het woord een geschreven accent?

Is het antwoord ja, dan weet je al waar de klemtoon ligt, namelijk bij het geschreven accent:

Colón → Co-lón

Teléfono → Te- -fo-no

Número →  -me-ro




Slide 3 - Slide

Klemtoonregel

als een woord eindigt op een klinker, een -n of een -s, dan ligt de klemtoon op de voorlaatste ( = op één na laatste) lettergreep

Voorbeelden:

2 lettergrepen: lu - jo / be -sos / ha -blan

3 lettergrepen: tra-ba -jo

4 lettergrepen: pe-li-gro -so

5 lettergrepen: in-te-re-san -te

Slide 4 - Slide

Kemtoonregel

als een woord eindigt op een medeklinker (géén -n of -s), dan ligt de klemtoon op de laatste lettergreep

Voorbeelden

2 lettergrepen: mu-jer

3 lettergrepen: ca-pi-tal

4 lettergrepen: in-ves-ti-gar

5 lettergrepen: u-ni-ver-si-dad

Slide 5 - Slide

ESTAR
  • Betekenis: Zijn / zich bevinden
  • Gebruik: PLAATSBEPALINGEN  of FYSIEKE TOESTAND of GEVOEL


Slide 6 - Slide

A practicar...
  1. ¿Cómo ........ tú?
  2. Nosotros ........ muy contentos con la profesora.
  3. ¿Dónde ............. Alonso y David?
  4. Hola, Pablo. ¿Qué tal ...........?
  5. ¿Tú ........... en Londres?
  6. Diego ......... enojado.
  7. Tú ........... cansada?
  8. Yo no ......... preocupado. 

Slide 7 - Slide

¿Ser o Estar?

Estar:

gevoel, stemming, emotie, fysieke toetand, uiterlijkheid.

Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)

Ser:

Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)

Tijd, datums, dagen en gebeurtenissen

Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom.

Slide 8 - Slide

HAY
Heeft maar 1 vervoeging: Hay

Wordt gebruikt bij hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, etc), bij onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).


Vul in:
1. En la clase ....... muchos alumnos.
2. ¿ ..... una escuela por aquí cerca?
3. En la panadería ..... un pan dulce.

Slide 9 - Slide

Trabajamos
WB Bron B + C
XB Uni 2: ej 1+2 (pag. 25 ™ 26)


Slide 10 - Slide

Deberes
Estudiar: voca 2.1 + aanvullende werkwoorden 1-15
Hacer: WB Bron B + C
Hacer: XB Uni.2: ej 1+2 (pag. 25 ™ 26)

Slide 11 - Slide