Semana 12 - klemtoon en ser/estar/hay

Programa semana 13.
  1. Klemtoonregel
  2. GB blz. 24
  3. Estar, Ser & Hay
  4. Trabajamos
  5. Deberes
1 / 10
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa semana 13.
  1. Klemtoonregel
  2. GB blz. 24
  3. Estar, Ser & Hay
  4. Trabajamos
  5. Deberes

Slide 1 - Slide

Klemtoonregel

Staat er op het woord een geschreven accent?

Is het antwoord ja, dan weet je al waar de klemtoon ligt, namelijk bij het geschreven accent:

Colón → Co-lón

Teléfono → Te- -fo-no

Número →  -me-ro




Slide 2 - Slide

Klemtoonregel

als een woord eindigt op een klinker, een -n of een -s, dan ligt de klemtoon op de voorlaatste ( = op één na laatste) lettergreep

Voorbeelden:

2 lettergrepen: lu - jo / be -sos / ha -blan

3 lettergrepen: tra-ba -jo

4 lettergrepen: pe-li-gro -so

5 lettergrepen: in-te-re-san -te

Slide 3 - Slide

Kemtoonregel

als een woord eindigt op een medeklinker (géén -n of -s), dan ligt de klemtoon op de laatste lettergreep

Voorbeelden

2 lettergrepen: mu-jer

3 lettergrepen: ca-pi-tal

4 lettergrepen: in-ves-ti-gar

5 lettergrepen: u-ni-ver-si-dad

Slide 4 - Slide

ESTAR
  • Betekenis: Zijn / zich bevinden
  • Gebruik: PLAATSBEPALINGEN  of FYSIEKE TOESTAND of GEVOEL


Slide 5 - Slide

A practicar...
  1. ¿Cómo ........ tú?
  2. Nosotros ........ muy contentos con la profesora.
  3. ¿Dónde ............. Alonso y David?
  4. Hola, Pablo. ¿Qué tal ...........?
  5. ¿Tú ........... en Londres?
  6. Diego ......... enojado.
  7. Tú ........... cansada?
  8. Yo no ......... preocupado. 

Slide 6 - Slide

Deberes = huiswerk
- in Gele Boekje blz. 29: maak oef. A en B
- In Gele Boekje blz. 30: maak oef. 1 en 2
- Paso Adelante WB Hoofdstuk 2 (C2) oef. 3 en 4 online
- leren voc. 2.1 N-S

Slide 7 - Slide

¿Ser o Estar?

Estar:

gevoel, stemming, emotie, fysieke toetand, uiterlijkheid.

Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)

Ser:

Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)

Tijd, datum, dagen en gebeurtenissen

Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom.

Slide 8 - Slide

HAY
Heeft maar 1 vervoeging: Hay

Wordt gebruikt bij hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, etc), bij onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).


Vul in:
1. En la clase ....... muchos alumnos.
2. ¿ ..... una escuela por aquí cerca?
3. En la panadería ..... un pan dulce.

Slide 9 - Slide

Deberes
-Estudiar = leren: voca 2.1 + aanvullende werkwoorden 1-15
- Hacer = maken : GB blz. 32 t/m  oef. 3 t/m 6
- Paso Adelante WB Hoofdstuk 2 (C2) C leer: oef. 7, 8, 9 online


Slide 10 - Slide