2HV - 18 hay/estar

Programa
  1. SO VOCA
  2. Controlar los deberes
  3. Klemtoonregel
  4. Estar & Hay
  5. Trabajamos
  6. Deberes
1 / 29
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa
  1. SO VOCA
  2. Controlar los deberes
  3. Klemtoonregel
  4. Estar & Hay
  5. Trabajamos
  6. Deberes

Slide 1 - Slide

SO VOCA U2
Voca 2.1 2.2 2.3 NL-SP
Roze wwblad 1-24 SP NL

woe/do   9 / 10 feb

Slide 2 - Slide

Controlamos los deberes
Hacer: WB página 33-34, ejercicios 1 hasta 4

Estudiar (=leren): Voca 2.1 (N-S) 
Estudiar: Klemtoonregel

Slide 3 - Slide

Voca 2.1
Vertaal: wonen/ leven

Slide 4 - Open question

Voca 2.1
Vertaal: ver

Slide 5 - Open question

Voca 2.1
Vertaal: het nummer

Slide 6 - Open question

Voca 2.1
Vertaal: de supermarkt

Slide 7 - Open question

Verbind de Nederlandse woorden met de Spaanse woorden.
Knap
Samen
Aangenaam!
guapo/ guapa
Juntos/ juntas
¡Encantado! / ¡Encantada!

Slide 8 - Drag question

Waar zit de klemtoon als:
een woord een accent heeft
A
bij het accent
B
op de laatste lettergreep
C
op de voorlaatste lettergreep

Slide 9 - Quiz

Waar zit de klemtoon als:
het woord eindigt op een klinker, -n of -s?
A
bij het accent
B
Op de laatste lettergreep
C
op de voorlaatste lettergreep

Slide 10 - Quiz

Waar zit de klemtoon als:
het woord eindigt op een medeklinker behalve een -n of -s?
A
bij het accent
B
op de laatste lettergreep
C
op de voorlaatste lettergreep

Slide 11 - Quiz

Klemtoonregel

Staat er op het woord een geschreven accent?

Is het antwoord ja, dan weet je al waar de klemtoon ligt, namelijk bij het geschreven accent:

Colón → Co-lón

Teléfono → Te- -fo-no

Número →  -me-ro




Slide 12 - Slide

Klemtoonregel

als een woord eindigt op een klinker, een -n of een -s, dan ligt de klemtoon op de voorlaatste ( = op één na laatste) lettergreep

Voorbeelden:

2 lettergrepen: lu - jo / be -sos / ha -blan

3 lettergrepen: tra-ba -jo

4 lettergrepen: pe-li-gro -so

5 lettergrepen: in-te-re-san -te

Slide 13 - Slide

Klemtoonregel

als een woord eindigt op een medeklinker (géén -n of -s), dan ligt de klemtoon op de laatste lettergreep

Voorbeelden

2 lettergrepen: mu-jer

3 lettergrepen: ca-pi-tal

4 lettergrepen: in-ves-ti-gar

5 lettergrepen: u-ni-ver-si-dad

Slide 14 - Slide

Waar ligt de klemtoon?

LEJOS
A
LE
B
JOS

Slide 15 - Quiz

Waar ligt de klemtoon?

DERECHA
A
DE
B
RE
C
CHA

Slide 16 - Quiz

Waar ligt de klemtoon?

TRABAJAR
A
TRA
B
BA
C
JAR

Slide 17 - Quiz

Waar ligt de klemtoon?

NÚMERO
A
B
ME
C
RO

Slide 18 - Quiz

ESTAR
  • Betekenis: Zijn / zich bevinden
  • Gebruik: PLAATSBEPALINGEN  of FYSIEKE TOESTAND of GEVOEL


Slide 19 - Slide

A practicar...
  1. ¿Cómo ........ tú?
  2. Nosotros ........ muy contentos con la profesora.
  3. ¿Dónde ............. Alonso y David?
  4. Hola, Pablo. ¿Qué tal ........... tú?
  5. ¿Usted ........... en Londres?
  6. Diego ......... enojado.
  7. ¿Tú ........... cansada?
  8. Yo no ......... preocupado. 

Slide 20 - Slide

A practicar...
  1. ¿Cómo ESTÁS tú?
  2. Nosotros ESTAMOS muy contentos con la profesora.
  3. ¿Dónde ESTÁN Alonso y David?
  4. Hola, Pablo. ¿Qué tal ESTÁS tú?
  5. ¿Usted ESTÁ en Londres?
  6. Diego ESTÁ enojado.
  7. ¿Tú ESTÁS cansada?
  8. Yo no ESTOY preocupado. 

Slide 21 - Slide

¿Ser o Estar?

Estar:

gevoel, stemming, emotie, fysieke toetand, uiterlijkheid.

Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)

Ser:

Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)

Tijd, datums, dagen en gebeurtenissen

Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom.

Slide 22 - Slide

HAY

HAY = ER IS / ER ZIJN

Heeft maar 1 vervoeging: Hay


Wordt gebruikt bij hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, etc), bij onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).

Vul in:
1. En la clase ....... muchos alumnos.
2. ¿ ..... una escuela por aquí cerca?
3. En la panadería ..... un pan dulce.

Slide 23 - Slide

Hay/ser/estar (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 24 - Slide

Trabajamos


1. EB Unidad 2: ejercicios 1+2 (páginas 30-31)



2. WB Hoofdstuk 2 Bron B + C (opdr 6 tm 8, blz 35-36)

Leesteksten volgende 3 slides





Opdr 6a
Opdr 6b
Opdr 6c
Opdr 6d
Opdr 8a en 8b
Opdr 8d

Slide 25 - Slide

Bron C, pagina 20.. zie ook volgende slides

Slide 26 - Slide

Bron C, pagina 20.. zie ook volgende slides

Slide 27 - Slide

Bron C, pagina 20.. dit was de laatste slide

Slide 28 - Slide

Deberes
Estudiar: Voca 2.1 + 2.2 + aanvullende werkwoorden 1-24


Slide 29 - Slide