H3 par. 1 De Verlichting

Memo havo/vwo 2
H3. De tijd van pruiken en revoluties
Politieke revoluties
par. 1 De Verlichting
1 / 39
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Memo havo/vwo 2
H3. De tijd van pruiken en revoluties
Politieke revoluties
par. 1 De Verlichting

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Hoofdvraag: Hoe zag de Franse samenleving eruit in de 18e eeuw?
  • Je kunt uitleggen dat de Franse samenleving was ingedeeld in groepen (standen) met ieder hun eigen plaats en taken.
  • Je kunt uitleggen dat er grote verschillen binnen de derde stand bestonden.
  • Hoofdvraag: Wat hield de nieuwe manier van denken tijdens de Verlichting in?
  • Je kunt uitleggen dat de Verlichting een nieuwe manier van denken was.
  • Je kunt drie aspecten van de Verlichting benoemen en uitleggen.
  • Je kunt uitleggen wat verlichte denkers niet goed vonden aan de standensamenleving en het bestuur in Frankrijk.
  • Je kunt uitleggen welke opvattingen Locke, Rousseau en Montesquieu hadden over de invloed van de burgers op het bestuur.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Standensamenleving
De bevolking van Frankrijk was een standenmaatschappij.  
Je geboorte bepaalt je stand. 
De bevolking was verdeeld in 3 standen:  
  • 1e stand: geestelijkheid.  
  • 2e stand: adel.   
  • 3e stand: de rest van de bevolking (ongeveer 98%)

Slide 6 - Slide

Standensamenleving
Iedere stand had zijn eigen taak:
  • 1e stand: bidden. 
  • 2e stand: vechten en koningen helpen bij bestuur.
  • 3e stand: werken en voedsel verbouwen. 

Slide 7 - Slide

Standensamenleving
Binnen de 3e stand waren de verschillen groot: 
Tot deze stand behoorden: (in volgorde van belangrijkheid!) 
  • Rijke burgers (zonder titel) in de steden. (kooplieden, rechters, bankiers etc). 
  • Ambachtslieden en winkeliers 
  • De boeren op het platteland en arme arbeiders in de steden.  

Slide 8 - Slide

Standensamenleving
  • De onderste laag van de 3e stand moest hard werken (vooral de boeren). 
  • Ze bezaten maar een klein stukje land of pachtten dit van hun landheer ( huren). 
  • Na betaling van pacht en belastingen bleef er vaak weinig over.  

Slide 9 - Slide

Standensamenleving
Van stand wisselen
  • Vanuit de 3e stand kon je in de 1e stand terecht komen, dan werd je een lage geestelijke (priester, monnik, non).
  • Vanuit de 2e stand kon je in de 1e stand terecht komen, dan werd je een hoge geestelijke (bisschoppen, paus, kardinaal).
  • Vanaf je geboorte zat je in de 2e stand, je kon hier dus niet later in terecht komen.

Slide 10 - Slide

Wat is een standensamenleving?
A
Een samenleving vol gelijkheid
B
Een samenleving die verdeeld was in verschillende standen
C
Een samenleving die draaide om het geloof
D
Een samenleving geregeerd door de geestelijkheid

Slide 11 - Quiz

Hoeveel standen waren er in Frankrijk?
A
1 stand
B
2 standen
C
3 standen
D
4 standen

Slide 12 - Quiz

Welke drie standen waren er?
A
Geestelijken, adel, soldaten
B
Soldaten, adel, burgers & boeren/arbeiders
C
Geestelijken, adel, burgers & boeren/arbeiders

Slide 13 - Quiz

Welke van de drie standen werd ongelijk behandeld?
A
de 1e stand
B
de 2e stand
C
de 3e stand

Slide 14 - Quiz

Welke standen hadden vooral rechten?
A
De boeren, burgers en de adel
B
De adel en de geestelijkheid
C
De geestelijkheid, de boeren en burgers
D
De burgers, adel en geestelijkheid

Slide 15 - Quiz

"We betalen wel belasting, maar hebben geen inspraak. Dat is oneerlijk!"
Bij welke groep hoort deze uitspraak?
A
Boeren
B
Rijke burgers
C
Edelen
D
Geestelijken

Slide 16 - Quiz


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 17 - Open question


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 18 - Open question

Einde deel 1
Opdrachten maken: maken p1:2-4-6-7-9-10-11

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

De Verlichting

Periode (1650-1800) waarin geloof en traditie plaatsmaken voor logische en verstandelijke redeneringen. Verlichte burgers waren kritisch over kerk, bestuur en samenleving en wilden deze verbeteren. 

Slide 21 - Slide

Vertrouwen in de wetenschap
  • Wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw had gezorgd voor nieuwe uitvindingen en ontdekkingen. 
  • Logisch (rationeel) nadenken en experimenteren zorgden voor nieuwe kennis.
  • Mensen kregen steeds meer vertrouwen in het menselijk verstand ('ratio'). 
  • Zou leiden tot steeds meer kennis en verklaringen.
  • Meer kennis zou de mens 'verlichten'.

Slide 22 - Slide

Vertrouwen in de wetenschap
  • De Verlichting leidde tot nieuwe ideeën over God.
  • Verlichte denkers geloofden dat God de aarde en de mens had geschapen, maar zich verder niet meer met zijn schepping bemoeide.
  • De wereld werkte volgens natuurwetten (bijvoorbeeld de Gravitatiewet van Newton).
  • Voor rampen waren logische verklaringen (geen straf van God).
  • Door zelf na te denken i.p.v. aan te nemen wat de kerk of overheid zei, konden mensen bijgeloof overwinnen ('verlicht' worden). 

Slide 23 - Slide

Leerdoelen
Hoofdvraag: Hoe zag de Franse samenleving eruit in de 18e eeuw?
  • Je kunt uitleggen dat de Franse samenleving was ingedeeld in groepen (standen) met ieder hun eigen plaats en taken.
  • Je kunt uitleggen dat er grote verschillen binnen de derde stand bestonden.
  • Je kunt uitleggen hoe privileges voor ongelijkheid in de Franse samenleving zorgden.
  • Je kunt uitleggen waarom verschillende groepen binnen de derde stand ontevreden waren.
  • Je kunt uitleggen hoe Frankrijk in de 18e eeuw bestuurd werd.
  • Je kunt uitleggen waarom koning Lodewijk XVI de Staten-Generaal bijeen riep.
  • Ken je de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 24 - Slide

Aan de slag
Wat? Zie whiteboard.
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? Leer begrippen en jaartallen. Vraag docent. 

Slide 25 - Slide

Een nieuwe samenleving
  • De Verlichting zorgde ervoor dat mensen anders gingen denken over de samenleving. Deze zou verbeterd kunnen worden door het verstand te gebruiken ('maakbare samenleving'). 
  • Onderwijs was erg belangrijk om de samenleving vooruit te helpen.
  • Belangrijke aspecten:
  1. Religieus
  2. Sociaal
  3. Politiek
  4. Economie (hoef je niet te kennen)

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Een nieuwe samenleving
Religie
  • Kritiek op de houding van de kerk (vervolgingen en verbod op andere religies). Juistheid van geloof kon niet bewezen worden. 
  • Religieuze tolerantie = Geen straf als je iets anders geloofde dan de kerk voorschreef. Iedereen mag geloven wat hij of zij wil en moet elkaars godsdienst respecteren.
  • Scheiding van kerk en staat = De kerk mocht zich niet met het bestuur bemoeien en de staat niet met het geloof. 

Slide 28 - Slide

Een nieuwe samenleving
Sociaal
  • Kritiek op de ongelijkheid van de (standen)samenleving. Alle mensen zijn geboren met natuurrecht. Idee dat voor iedereen rechten gelden omdat ze door de 'natuur' zijn gegeven. Niemand mag de gezondheid, vrijheid of het bezit van anderen aantasten.
  • Vrijheid, bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, godsdienstvrijheid of vrijheid om handel te drijven.
  • Gelijkheid, bijvoorbeeld gelijkheid voor de wet, gelijkheid tussen man en vrouw, gelijkheid voor slaaf of niet-slaaf of zelfs afschaffen van slavernij. 

Slide 29 - Slide

Een nieuwe samenleving
Politiek
Kritiek op het absolutisme. Het leidde tot machtsmisbruik en was gebaseerd op religie.

John Locke
  • Koning heeft de macht van het volk.
  • Taak koning: beschermen van de vrijheid van het volk.
  • Deed de koning dat niet dan mocht het volk in opstand
       komen.

Slide 30 - Slide

Een nieuwe samenleving
Jean-Jacques Rousseau
  • Volk moest de macht niet aan de koning overdragen.
  • Volk moest zelf besturen (democratie).
  • Tegen absolutisme.

Charles de Montesquieu
Scheiding der machten ('Trias Politica'): 
Bestuurlijke macht moest in drie delen worden verdeeld 
(wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht).

Slide 31 - Slide

Een nieuwe samenleving
Wetgevende macht
  • Parlement (volksvertegenwoordiging)
  • Maken regels en wetten

Uitvoerende macht
  • Koning en ministers (regering)
  • Voeren de regels en wetten uit

Rechtsprekende macht 
  • Rechters
  • Straffen wanneer wetten en regels worden overtreden

Slide 32 - Slide

Welke zin of welke zinnen zijn juist?
1 Verlichte denkers vonden dat mensen zelf moeten bepalen wat ze geloven.
2 Verlichte denkers waren tegen tolerantie op godsdienstig gebied.
3 Volgens aanhangers van de Verlichting was alles wat er gebeurde logisch te verklaren.
4 Vóór de Verlichting geloofde bijna iedereen dat God niet meer ingreep in het leven.
A
Zin 1 en 3
B
Alleen zin 4
C
Zin 1, 3 en 4
D
Zin 2 en 3

Slide 33 - Quiz

Welke verlichte denker ontwikkelde de Trias Politica?
A
John Locke
B
Jean-Jacques Rousseau
C
Charles de Montesquieu
D
Baruch Spinoza

Slide 34 - Quiz

Waarom is de Trias Politica belangrijk?
A
Het voorkomt machtsmisbruik.
B
Meer mensen besturen het land.
C
De koning krijgt ondersteuning
D
Het zorgt voor gelijkheid.

Slide 35 - Quiz

Welke zinnen horen bij verlichte denkers?
1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen;
2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters;
3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen;
4. De kerk mag zich ook met het bestuur bemoeien.

A
Zin 1 en 2
B
Zin 1 en 3
C
Zin 2 en 3
D
Zin 3 en 4

Slide 36 - Quiz

Welke zinnen horen bij het ancien régime?
1. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd.
2. Vorsten hebben hun macht gekregen van God.
3. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
4. De wil van de koning is wet.
A
Zin 1 en 3
B
Zin 1 en 4
C
Zin 2 en 3
D
Zin 2 en 4

Slide 37 - Quiz

Leerdoelen
Hoofdvraag: Wat hield de nieuwe manier van denken tijdens de Verlichting in?
  • Je kunt uitleggen dat de Verlichting een nieuwe manier van denken was.
  • Je kunt drie aspecten van de Verlichting benoemen en uitleggen.
  • Je kunt uitleggen wat verlichte denkers niet goed vonden aan de standensamenleving en het bestuur in Frankrijk.
  • Je kunt uitleggen welke opvattingen Locke, Rousseau en Montesquieu hadden over de invloed van de burgers op het bestuur.
  • Je kunt uitleggen hoe de vorsten reageerden op de nieuwe verlichte ideeën.
  • Je kunt uitleggen hoe de  verlichte ideeën zich verspreiden.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 38 - Slide

Aan de slag
Wat? maken p1:2-4-6-7-9-10-11
Hoe? Alleen 
Hulp? Bij je buurman/buurvrouw. Kom je er samen niet uit? Dan bij je docent. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Klaar? Leer begrippen en jaartallen. Vraag docent. 

Slide 39 - Slide