Zinsontleden (alles)

Zinsontleding quiz
Je hebt alleen een pen/potlood nodig! Indien je een schrift hebt, pak die voor je anders krijg je een blaadje van mij.


Doelen:
*Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
*Je kunt de zinsdelen op de juiste manier benoemen.
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsontleding quiz
Je hebt alleen een pen/potlood nodig! Indien je een schrift hebt, pak die voor je anders krijg je een blaadje van mij.


Doelen:
*Je kunt een zin in zinsdelen verdelen.
*Je kunt de zinsdelen op de juiste manier benoemen.

Slide 1 - Slide

Zinsdelen

Je kunt de volgende zinsdelen benoemen:

  • de persoonsvorm (pv)
  • het onderwerp (ond)
  • het gezegde (wwg)
  • het lijdend voorwerp (lv)
  • het meewerkend voorwerp (mwv)
  • de bijwoordelijke bepaling (bwb)


Slide 2 - Slide

Even herhalen

Slide 3 - Slide

Stappenplan zinsontleding
  1. Persoonsvorm (vraagzin, tijdproef of getalproef)
  2. Onderwerp (wie/wat + pv?)

  • persoonsvorm = altijd een werkwoord.
  • onderwerp = degene die iets (=pv) doet.

  • Wanneer ga jij op vakantie?

Slide 4 - Slide

Anke is een taart aan het bakken.
pv =?

Slide 5 - Open question

Anke is een taart aan het bakken.
ond =?

Slide 6 - Open question

3. Gezegde
  • werkwoordelijk gezegde (wwg) = alle werkwoorden in de zin (dus pv + andere werkwoorden)



  • In 2017 is het beeld van meisjesvoetbal totaal veranderd.




Slide 7 - Slide

3. Gezegde
Soms horen er ook woorden bij het wwg die zelf geen werkwoord zijn. 

  • Splitsbare werkwoorden 
In het weekend slaap ik altijd uit. (hele ww = uitslapen)
  • 'te' of 'aan het' + hele werkwoord
Hij zit al twee uur huiswerk te maken.


Slide 8 - Slide

Anke is een taart aan het bakken.
wwg =?

Slide 9 - Open question

Stappenplan zinsontleding
  1. Persoonsvorm (vraagzin, tijdproef of getalproef)
  2. Onderwerp (wie/wat + pv?)
  3. Gezegde (wwg)

Slide 10 - Slide

Mijn ouders zijn vandaag de hele dag aan het werken.
pv=?
A
Mijn ouders
B
zijn
C
zijn aan het werken
D
aan het werken

Slide 11 - Quiz

Mijn ouders zijn vandaag de hele dag aan het werken.
ond=?
A
Mijn ouders
B
zijn
C
zijn aan het werken
D
aan het werken

Slide 12 - Quiz

Mijn ouders zijn vandaag de hele dag aan het werken.
wwg=?
A
Mijn ouders
B
zijn
C
zijn aan het werken
D
aan het werken

Slide 13 - Quiz

4. Lijdend voorwerp (lv)
  • Iets/iemand overkomt of ondergaat iets.
  • Stel de vraag: wie/wat + wwg + onderwerp? 



  • Bastiaan heeft een nieuwe telefoon gekregen.
  • Wat heeft Bastiaan gekregen? een nieuwe telefoon = lv



Slide 14 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?

Mijn oma bezoekt elke donderdag haar zus.

Slide 15 - Open question

Anke is een taart aan het bakken.
lv =?

Slide 16 - Open question

Stappenplan zinsontleding
  1. Persoonsvorm (vraagzin, tijdproef of getalproef)
  2. Onderwerp (wie/wat + pv?)
  3. Gezegde (wwg)
  4. Lijdend voorwerp (wie/wat + wwg + ond?)

Slide 17 - Slide

De jongens gooiden sneeuwballen.

pv=?
A
De jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 18 - Quiz

De jongens gooiden sneeuwballen.

ond=?
A
De jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 19 - Quiz

De jongens gooiden sneeuwballen.

wwg=?
A
De jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 20 - Quiz

De jongens gooiden sneeuwballen

lv=?
A
De jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 21 - Quiz

De mees kon een nestje bouwen in het nieuwe vogelhuisje.
Lv=?

Slide 22 - Open question

Hij vond zijn ontbijt tenslotte in de koelkast.
Lv=?

Slide 23 - Open question

5. Meewerkend voorwerp (mv)
Aan wie wordt iets gegeven of voor wie wordt iets gedaan?
  • Aan/voor wie + wwg + ond + lv?
Ik heb aan mijn moeder een cadeau gegeven. 
Aan wie heb ik een cadeau gegeven? aan mijn moeder = mwv

Let op: niet in elke zin staat een mwv! 
Plaatsen (bijv. 'aan de kapstok') zijn ook GEEN mwv!



Slide 24 - Slide

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Zij heeft aan hem het nieuwtje al verteld.

Slide 25 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 26 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje.

Ik hang mijn schilderij aan de muur.

Slide 27 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan een streepje.

Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?

Slide 28 - Open question

Stappenplan zinsontleding
  1. Persoonsvorm (vraagzin, tijdproef of getalproef)
  2. Onderwerp (wie/wat + pv?)
  3. Gezegde (wwg)
  4. Lijdend voorwerp (wie/wat + wwg + ond?)
  5. Meewerkend voorwerp (aan/voor wie + wwg + ond + lv?)

Slide 29 - Slide

5. Bijwoordelijke bepaling (bwb)
  • We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.
  • Tijden, plaatsen, losse woordjes, etc.

Slide 30 - Slide

Stappenplan zinsontleding
  1. Persoonsvorm (vraagzin, tijdproef of getalproef)
  2. Onderwerp (wie/wat + pv?)
  3. Gezegde (wwg)
  4. Lijdend voorwerp (wie/wat + wwg + ond?)
  5. Meewerkend voorwerp (aan/voor wie + wwg + ond + lv?)
  6. Bijwoordelijke bepaling (plaatsen, tijden, losse woordjes)

Slide 31 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 32 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd verjaardagskaarten?
A
jullie
B
verjaardagskaarten
C
Sturen
D
altijd

Slide 33 - Quiz

Wat is in de onderstaande zin het ww gezegde?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
moest wachten
D
de huldiging

Slide 34 - Quiz

Wat is het ww gezegde in de onderstaande zin?

De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
stijgen
C
zal gaan stijgen
D
zal stijgen

Slide 35 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 36 - Quiz

Ga naar Blooket

Slide 37 - Slide