Grammar unit 3

Today's planning
Neem de volgende grammatica onderdelen goed door en leer hier mee
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Today's planning
Neem de volgende grammatica onderdelen goed door en leer hier mee

Slide 1 - Slide

May/might
May: misschien (kans 50 %)
I may not have time to walk the dog

Might: heel misschien (kans 30%)
I might own a horse one day!

Slide 2 - Slide

Past simple
Wat
Past simple
Wanneer
Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd.
Hoe
Met –ed OF een onregelmatige vorm.
Signaalwoorden
Yesterday, last week, last month, two days ago, four days ago, months ago, etc.
Voorbeelden
He walked her home last night.
I talked to him on the phone yesterday.
She tried to close her book but a fly got caught in between the pages.

Slide 3 - Slide

Past simple
Als in het verleden iets gebeurt, gebruik je de past simple 
The past simple eindigt vaak op -ed. 
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I played
You played
He/she/it played
We played
They played
You played
I did not play
You did not play
He/she/it did not play
We did not play
They did not play
You did not play
Did I play?
Did you play?
Did he/she/it play?
Did we play?
Did they play?
Did you play?

Slide 4 - Slide

Past continuous
Wat
Past continuous
Wanneer
Om aan te geven dat iets in het verleden een tijdje doorgegaan is. 
Hoe
was of were + hele werkwoord + ing 
Signaalwoorden
Yesterday, last week, last month, two days ago, four days ago, months ago, etc.
Voorbeelden
He was talking to his teacher yesterday.
You were working last month. 
She was playing yesterday. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Je geeft aan wat dat zelfstandig naamwoord is,
bijvoorbeeld snel of mooi.
She is wearing a beautiful dress.
He looks tired
I feel good
Let op! Bij deze werkwoorden moet je een bijvoeglijk naamwoord gebruiken: be, taste, smell, look, sound en feel.

Slide 7 - Slide

Adverb (Bijwoord)
Wat is een adverb (bijwoord)?
Een bijwoord geeft meer informatie over het hoe: hoe iets gebeurt of bijvoorbeeld hoe oud iets is.
Voorbeeld:
Hoe zingt zij? She sings beautifully.

Hoe oud? This castle is incredibly old.
Hoe maak je een bijwoord?
De vorm van het bijwoord is vaak bijvoeglijk naamwoord + -ly. Er zijn ook onregelmatige bijwoorden.

Slide 8 - Slide

Onregelmatige bijwoorden
Regelmatig
Onregelmatig
bad -- badly
good -- well
slow -- slowly
fast -- fast
usual -- usually
hard -- hard (=hard)
hardly (=nauwelijks)

real -- really
daily -- daily
week -- weekly
friendly -- in a friendly manner/way

Slide 9 - Slide

Let op!
Let op de spelling van sommige regelmatige bijwoorden: 
y - ily
funny -- funnily
le - ly
gentle -- gently
ic - ically
automatic -- automatically
ue -uly
true -- truly
ll - lly
full -- fully

Slide 10 - Slide

Plaats van het bijwoord
vóór een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord:
You’re going to become extremely popular.
She works really seriously on the journal.
vóór het hoofdwerkwoord:
She regularly asks me to write for her website.
He quickly grabbed the snake.
aan het einde van de zin voor meer nadruk:
He grabbed the snake quickly.
She takes everything so seriously.
Let op!
Bijwoorden staan ná een vorm van to be (am / are / is / was / were).
They are usually late.
It is not exactly cheap, is it?
Een bijwoord staat in het algemeen vóór het woord waarover het iets zegt.

Slide 11 - Slide