Grammatica G2

Grammatica - de laatste loodjes
Vandaag:
Nog even terugkijken naar wederkerige voornaamwoorden, en wederkerende voornaamwoorden en 
samengestelde zinnen
Daarna:
Voegwoorden en telwoorden.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica - de laatste loodjes
Vandaag:
Nog even terugkijken naar wederkerige voornaamwoorden, en wederkerende voornaamwoorden en 
samengestelde zinnen
Daarna:
Voegwoorden en telwoorden.

Slide 1 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Elkaar (mekaar, elkander).

(Dat is alles!)

Slide 2 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
wed.ww: zich herinneren
Ik       herinner     me
jij        herinnert    je
hij      herinnert    zich
wij     herinneren ons
jullie herinneren  je
zij      herinneren  zich
Verplichte wed.ww:
wed.vnw MOET erbij en is onderdeel van WG

Toevallige wed.ww: wed.vnw KAN erbij, maar er kan ook iets anders staan. Wed.vnw is dan een LV.

Slide 3 - Slide

Hij heeft zich vergist.
'Zich (wed.vnw.) is:'
A
onderdeel van wg
B
lv

Slide 4 - Quiz

Hij vermaakt zich prima tijdens de les!
'zich' (wed.vnw) is:
A
onderdeel van wg
B
lv

Slide 5 - Quiz

Samengestelde zinnen
1 pv = EZ
>1pv = SZ

SZ:
HZ + HZ
HZ + BZ
BZ + HZ
BZ + BZ
HZ: PV + OW staan naast elkaar. Er kan NIETS tussen gezet worden.

BZ: PV + OW staan heel soms naast elkaar. Er kan dan WEL iets tussen gezet worden.

Slide 6 - Slide

[Omdat hij een eind moet fietsen], staat hij vroeg op.
A
[...] = HZ
B
[...] = BZ

Slide 7 - Quiz

[Misschien wil ik dat wel kopen] als jij het betaalt.
A
[...] = HZ
B
[...] = BZ

Slide 8 - Quiz

Voegwoorden
HZ + HZ:  
nevenschikkend voegwoord: WANT, EN, DUS, MAAR, (OF)

HZ + BZ / BZ + HZ:
onderschikkend voegwoord: TERWIJL, DAAROM, OMDAT, DAT, DIE, WIE, DOORDAT, (OF), et cetera....

Slide 9 - Slide

Ik wil best een proefwerk maken, maar ik heb geen pen!
'maar' =
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 10 - Quiz

Jan schenkt een kopje thee in, terwijl Marja een stukje schrijft.
'terwijl'=
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 11 - Quiz

Ga je naar school of blijf je thuis?

'of' =
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 12 - Quiz

Ik wil graag weten of jij de opdracht gemaakt hebt.
'of'=
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 13 - Quiz

Telwoorden
Telwoorden geven aan met welke 
hoeveelheid je te maken hebt.  
Er zijn hoofdtelwoorden, die precies 
aangeven met hoeveel je te maken 
hebt, en er zijn rangtelwoorden, 
die aangeven op welke plek in een 
rangorde iets staat.
Ik heb drie boeken!
Dat is het derde boek!

Hij is nummer één!
Hij is de eerste!

Slide 14 - Slide

Die man is de tiende bezoeker van deze tentoonstelling. 'de tiende'=
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 15 - Quiz

Ik heb vandaag 357 paperclips opgeraapt. '357'=
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 16 - Quiz

Mag ik je één vraag stellen? 'één'=
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 17 - Quiz

Je bent de zoveelste al die dit vraagt. 'zoveelste'=
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 18 - Quiz

Onbepaald rangtelwoord
'Zoveelste' gaf niet precies aan op welke plek in de rangorde iets stond. Het staat wel érgens, maar waar precies? Dat weet je niet. Vandaar dat het een onbepaald rangtelwoord is. Andere voorbeelden van onbepaalde rangtelwoorden zijn: laatste, middelste, hoeveelste.

Slide 19 - Slide

Heb je al veel films gezien, deze week? 'veel'=
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord

Slide 20 - Quiz

Onbepaald hoofdtelwoord
In de vorige vraag zat weer zo'n 'vaag' woord. 'Veel' geeft namelijk wel aan dat er sprake is van een hoeveelheid (dus hoofdtelwoord), maar niet hoeveel dan precies. Dan spreek je van een onbepaald hoofdtelwoord. Andere voorbeelden van onbepaalde hoofdtelwoorden zijn: sommige, weinige, alle, wat, weinig, genoeg...

Slide 21 - Slide

Ik heb wel dertig rode pennen in mijn bakje liggen. 'dertig'=
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 22 - Quiz

Er zijn maar weinig mensen die de tafel van 35 uit hun hoofd kennen.
'weinig'=

A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 23 - Quiz

Je moet het middelste boek uit de rij hebben. 'middelste'=
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 24 - Quiz

Je kunt je cadeau op de 31ste oktober ophalen. '31ste'=
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide