De ene tekst is makkelijker dan de andere. Hier zijn verschillende oorzaken voor. Je gaat teksten onderzoeken en sorteren.
Noteer de antwoorden op het blad
Opdracht 1 Bedenk samen zoveel mogelijk oorzaken dat de ene tekst makkelijker is dan de andere.
Opdracht 2 Bekijk de vier teksten en bepaal hoe moeilijk ze zijn. Pas de leesstrategieën toe!
Opdracht 3 Wat maakt een tekst makkelijk of moeilijk? Misschien hebben jullie inmiddels nieuwe oorzaken bedacht. Noteer alle criteria die jullie hebben bedacht.
Opdracht 4 Woorden! Misschien ben je in de teksten woorden tegengekomen die je niet, of niet goed kent. Misschien heb je woorden gezien waarvan je vindt dat ze belangrijk of interessant zijn. Zoek samen de betekenissen op!
Opdracht 5 Welke tekst zou jij kiezen als je meer over dit onderwerp te weten wilt komen? Waarom kies je voor deze tekst?