HH Ontleden persoonlijke voornaamwoorden

Wat wil jij meer in de lessen Duits doen?
1 / 21
next
Slide 1: Mind map
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat wil jij meer in de lessen Duits doen?

Slide 1 - Mind map

Heute
  • Grammatik Wiederholung
  • neues Thema

Slide 2 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 3 - Drag question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 4 - Drag question

Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3E nv.
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 5 - Drag question

um
ohne
gegen
für
durch
zu
seit
nach
mit
bei
aus
3e naamval 
4e naamval

Slide 6 - Drag question

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 7 - Open question

Hoe vind je het 
onderwerp? 



Wie/wat + gezegde*


* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Slide 8 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 9 - Open question

Hoe vind je het 
lijdend voorwerp? 



Wie/wat + gezegde +  onderwerp


Slide 10 - Slide

Hoe vind je het
meewerkend voorwerp?

Slide 11 - Open question

Hoe vind je het 
meewerkend voorwerp? 



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig
'aan' of 'voor' zetten.


Slide 12 - Slide

Hoe begin je als je een zin moet ontleden?
Stappenplan ontleden
Eerst alle werkwoorden in de zin zoeken. 
Dit is het GEZEGDE.

Je vraagt WIE of WAT + GEZEGDE: 
het antwoord hierop is het ONDERWERP.

Je vraagt dan WIE of WAT + GEZEGDE + ONDERWERP: 
het antwoord hierop is  het LIJDEND VOORWERP

Blijft er nog een zinsdeel over, dan is dat het MEEWERKEND VOORWERP. Controleer dit door 'aan' of 'voor' voor het zinsdeel te zetten.
1
2
3
4

Slide 13 - Slide

Übersicht auf Seite 152 im Buch

Slide 14 - Slide

1. Eerst alle werkwoorden in de zin zoeken.
Dit is het GEZEGDE.

2. Je vraagt WIE of WAT + GEZEGDE:
het antwoord hierop is het ONDERWERP.

3. Je vraagt dan WIE of WAT + GEZEGDE + ONDERWERP:
het antwoord hierop is het LIJDEND VOORWERP

4. Blijft er nog een zinsdeel over, dan is dat het MEEWERKEND VOORWERP. Controleer dit door 'aan' of 'voor' voor het zinsdeel te zetten.

Slide 15 - Slide


1. Kann ich (jij) ___ fotografieren?

Slide 16 - Open question


2. Wir können (jullie) ___ nicht hören.

Slide 17 - Open question


3. Hat (hij) ___ Schmerzen?

Slide 18 - Open question


4. Besuchst du (ik) ___ heute Abend?

Slide 19 - Open question


5. Der Arzt gibt (jij) ___ Tabletten gegen die Schmerzen.

Slide 20 - Open question

Selbstständige Arbeit
Entweder:
Kapitel 4: lernen (Prüfung Dienstag)

Oder: 
Kapitel 5:
  • B Wortschat fertig machen (Aufg. 3 bis 8)
  • D Lesen (Aufg. 12 bis 14)


Slide 21 - Slide