3v H6 1 Mai

3v H6 Novemberschnee
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

3v H6 Novemberschnee

Slide 1 - Slide

Herzlich willkommen in der Deutschstunde!

Slide 2 - Slide

Lernziele
Am Ende der Stunde 
- kannst du das Kapitel 9 aus dem Buch Novemberschnee verstehen und Fragen dazu beantworten.
- kannst du die 3. und 4. Fälle anwenden.
-kannst du die Nachrichten zum 1. Mai verstehen.

Slide 3 - Slide

Planung
  • Logo 1. Mai
  • Lesen Kapitel 9
  • Grammatik 3. 4. Fälle
  • Enquete 

Slide 4 - Slide

Kapitel 10  Novemberschnee

Slide 5 - Slide

timer
15:00

Slide 6 - Slide

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Dativ (3e naamval)? [meerdere antwoorden]

A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 7 - Quiz

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Akkusativ (4e naamval)?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 8 - Quiz

De theorie

Slide 9 - Slide

Keuzevoorzetsels 
an
aan/op (alleen bij dagen)
auf
op
hinter
achter
neben
naast
in 
in/binnen
über
over
unter
onder
vor
voor 
zwischen
tussen

Slide 10 - Slide

3e naamval
Dativ = rust, ergens zijn.

Je kunt de vraag: Wo (waar)? stellen


Die Zeitung liegt auf dem Tisch. 
4e naamval
Akkusativ = beweging, ergens heen. 

Je kunt de vraag: Wohin (waarheen)? stellen

Sie wirft die Zeitung auf den Tisch (m). 

Slide 11 - Slide

üben, üben, üben

Slide 12 - Slide

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 13 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus 3e naamval (Dativ) vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 14 - Slide

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 15 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus 4de naamval (akkusativ) mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 16 - Slide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 17 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval (Dativ).

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).

Slide 18 - Slide

Das Bild hängt an d.... Wand (v).
A
die
B
der

Slide 19 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus 3e naamval (Dativ) vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 20 - Slide

Vul in.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 21 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus 4e naamval (Akkusativ)

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch.


Slide 22 - Slide

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 23 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?', zich bevinden, dus 3e naamval (Dativ)

Dus: Stehst du immer so lange vor dem Spiegel?

Slide 24 - Slide

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 25 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 26 - Slide

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 27 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 28 - Slide

Enquete

Slide 29 - Slide