H 4.2 Wat levert het op? (deel 2)

4.2 Wat levert het op? (deel 2)
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

4.2 Wat levert het op? (deel 2)

Slide 1 - Slide

Planning
  1. Leerdoelen
  2. Terugblik vorige les
  3. Uitleg 4.2 (deel 2)
  4. Oefenen
  5. Terugblik leerdoelen

Slide 2 - Slide

Wat hebben we geleerd:
  1. ... drie productiesectoren opnoemen
  2. ...  wie ondernemer is
  3. ... de drie productiefactoren opnoemen

Slide 3 - Slide

Stellingen
  • Een ondernemer werkt voor een baas
  • Niet waar
  • Een ondernemer is altijd zeker van inkomen
  • Niet waar
  • Arbeid is een productiefactor
  • Waar
  • Gereedschap is een voorbeeld van de productiefactor kapitaal
  • Waar

Slide 4 - Slide

Een ondernemer werkt voor een baas
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Een ondernemer is altijd zeker van inkomen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Arbeid is een productiefactor
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz


Gereedschap is een voorbeeld van de productiefactor kapitaal
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Leerdoelen
Na afloop van deze les ken/kan ik ...
  1. ... uitleggen wat concurrenten zijn
  2. ... winst/verlies berekenen

Slide 9 - Slide

Concurrenten
  • = Bedrijven die dezelfde producten verkopen/diensten leveren. 
  • Noem nog een voorbeeld van concurrenten

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Winst of verlies
  • Winst is een positief getal (boven de 0)
  • Verlies is een negatief getal (onder de 0)

Slide 12 - Slide

Voorbeeld winst/verlies
Tara heeft een dierenspeciaalzaak. Zij heeft in een maand            € 2000 in de kassa gekregen. Zij heeft in totaal € 2.500 aan kosten gemaakt in de maand.

  • Houdt Tara iets over aan het eind van de maand?
  • Is er sprake van een winst/verlies?

Slide 13 - Slide

Afronden op twee cijfers (decimalen) achter de komma.
5,549 wordt
A
5,44
B
5,56
C
5,55
D
6,00

Slide 14 - Quiz

Afronden op twee cijfers achter de komma.
8,2398 wordt
A
8,24
B
8,50
C
8,25
D
8,26

Slide 15 - Quiz

Afronden op twee cijfers achter de komma.
9,995111 wordt
A
9,99
B
10,00
C
9,50
D
9,95

Slide 16 - Quiz

0

Slide 17 - Video

Kostprijs berekenen
Kostprijs per product= alle kosten : aantal producten

Slide 18 - Slide

Productiekosten
Productiekosten
Alle kosten die je maakt bij het produceren.
Kostprijs per product
Alle productiekosten : aantal producten
Dus: € 19,20 : 12 = € 1,60 kost 1 smoothie
  • De productiekosten voor het maken van 12 smoothies bedragen € 19,20.
  • Wat is de kostprijs per smoothie?

Slide 19 - Slide

Wat is een voorbeeld van productiekosten?
A
Kosten voor personeel
B
Kosten voor grondstoffen
C
Kosten voor energie
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 20 - Quiz

Yara heeft 6 stoelen gemaakt. De productiekosten waren €450,-. Wat is de kostprijs per stoel?
A
€100,-
B
€75,-
C
€2700,-
D
€45,-

Slide 21 - Quiz

Productiekosten

Slide 22 - Slide

Oefenen
  1. Maken opdrachten 22, 24, 26, 29, 30, 32 en 33 pagina 144 t/m 147
  2. Klaar? Maak 4.2 op blz. 164
  3. Leer de woorden van 4.2 op blz. 165
  4. Maak de herhalings- of plusopdrachten
timer
10:00

Slide 23 - Slide

Oefenen
  1. Maken les 4.2 online af.
  2. Leer de woorden van 4.2 op blz. 165
  3. Maak blz. 164: 4.1, 4.2 en 4.3 in je boek.

Slide 24 - Slide

Wat hebben we geleerd? 

Slide 25 - Slide

Leerdoelen
Na afloop van deze les ken/kan ik ...
  1. ... uitleggen wie ondernemer is
  2. ... de drie productiefactoren opnoemen
  3. ... uitleggen wat concurrenten zijn
  4. ... winst/verlies berekenen

Slide 26 - Slide