Les 5.4

 Today
  • Watch video about word order




         
    • Grammar:
           -  hoe zien de Engelse tijden er in het
               Nederlands uit?


           
      • Work on translation exercises





             
        1 / 13
        next
        Slide 1: Slide
        EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

        This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.

        time-iconLesson duration is: 45 min

        Items in this lesson

         Today
        • Watch video about word order




               
          • Grammar:
                 -  hoe zien de Engelse tijden er in het
                     Nederlands uit?


                 
            • Work on translation exercises





                   

              Slide 1 - Slide

              Slide 2 - Video

              Present simple 
              English:

              Nederlands:
              tegenwoordige tijd
              You run very fast.
              I see him over there.

              Jij rent erg snel.
              Ik zie hem daar.

              Slide 3 - Slide

              Present continuous
              English:

              Nederlands:
              duurvorm in de tegenwoordige tijd
              I am reading the newspaper right now.
              He is laughing at the moment.

              Ik ben nu de krant aan het lezen.
              Hij is op dit moment aan het lachen.

              Slide 4 - Slide

              Present perfect
              English:

              Nederlands:
              voltooid tegenwoordige tijd
              It has snowed, therefore the road is slippery.
              I have worked for that company for three years.

              Het heeft gesneeuwd, daardoor is de weg glad.
              Ik heb drie jaar voor dat bedrijf gewerkt.

              Slide 5 - Slide

              Past simple 
              English:

              Nederlands:
              verleden tijd
              I played tennis last week.
              He bought a new bike yesterday.

              Ik speelde vorige week tennis.
              Hij kocht gisteren een nieuwe fiets.

              Slide 6 - Slide

              Past continuous
              English:

              Nederlands:
              duurvorm in de verleden tijd
              We were singing when Patrick came in.
              Janet was listening to the radio.

              We waren aan het zingen toen Patrick binnen kwam.
              Janet was naar de radio aan het luisteren.

              Slide 7 - Slide

              Past perfect
              English:

              Nederlands:
              voltooid verleden tijd
              It had snowed before we went outside.
              I wish I had paid attention during class.

              Het had gesneeuwd voordat we naar buiten gingen.
              Ik wou dat ik had opgelet tijdens de les.

              Slide 8 - Slide

              Future: will 
              English:

              Nederlands:
              toekomst
              Perhaps the sun will shine tomorrow.
              We will not go to the beach tomorrow.

              Misschien zal de zon morgen schijnen.
              Wij gaan morgen niet naar het strand.

              Slide 9 - Slide

              Future: to be going to
              English:

              Nederlands:
              toekomst
              I am going to call him later this week.
              It isn't going to rain today. The sky is blue.

              Ik ga hem later deze week bellen.
              Het gaat vandaag niet regenen. De lucht is blauw.

              Slide 10 - Slide

              Future: present continuous 
              English:

              Nederlands:
              toekomst
              They are moving to London next Saturday.
              We are celebrating his birthday tomorrow.

              Ze gaan volgende week zaterdag naar Londen verhuizen.
              Wij gaan zijn verjaardag morgen vieren.

              Slide 11 - Slide

              Future: present simple
              English:

              Nederlands:
              toekomst
              The plane to Rome leaves at six.
              The supermarket closes at 10 o'clock.

              Het vliegtuig naar Rome vertrekt om 6 uur.
              De supermarkt sluit om 10 uur.

              Slide 12 - Slide

              Work on homework
              Done?

              • Extra grammar practice online
              • Study irregular verbs
              • Work on a different subject
              • Read a book




                Do: Translate the sentences into English (1-30)

                Slide 13 - Slide