Les 2

Les 2
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les 2

Slide 1 - Slide

Thema 2  Wie ben ik?

Kijk naar de film en lees mee op blz. 19



Goedemorgen/ Goedemiddag/ Hoi/ Hallo
Ik ben ....../ Mijn naam is ....../.......... is mijn naam
Ik kom uit.........
Ik werk in ......... 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

De dagen van de week:






Welke dag is het vandaag?
Welke dag is het morgen? En overmorgen?
Welke dag was het gisteren? En eergisteren?
Op welke dagen moet jij werken? Op welke dagen hoef je niet te werken?





Slide 4 - Slide

Korte klank

Hele werkwoord (infinitief): zeggen/ beginnen/ vullen
ik -vorm: (infinitief - en)
ik zegg = ik zeg

Schrijf de juiste vormen in je schrift:

Slide 5 - Slide

korte klank: zeggen, beginnen, vullen

ik zeg 
jij zegt 
u zegt 
hij/zij zegt 
wij zeggen 
jullie zeggen 
zij zeggen

Slide 6 - Slide

lange klank

infinitief: praten/ spreken/ wonen
ik vorm = ik praat

Schrijf de juiste vormen in je schrift.

Slide 7 - Slide

lange klank: praten, spreken, wonen

ik praa
jij praa
u praa
hij/zij praa
wij praten 
jullie praten 
zij praten

Slide 8 - Slide

Hij .....
in het klimrek.
A
klim
B
klimt

Slide 9 - Quiz

Ik ..... op het schoolplein.
A
speel
B
spel

Slide 10 - Quiz

Jos .......
de bal naar het doel.
A
trappen
B
trapt
C
trap

Slide 11 - Quiz

Lieke en Jesse ..... de bal in de korf.
A
mikt
B
mik
C
mikken

Slide 12 - Quiz









lange klank








korte klank
spelen
rennen
tikken
lopen
slapen
halen

Slide 13 - Drag question

Let op de werkwoorden met een v of een z in het midden.
schrijven/ geven: ik-vorm = ik schrijf/ ik geef
kiezen/ verhuizen: ik-vorm = ik kies/ ik verhuis

Schrijf de vormen van schrijven en kiezen in je schrift.




Slide 14 - Slide

Maak de opdracht uit de reader:

opdracht: 1, 2, 3 


Slide 15 - Slide

Woordvolgorde:

In het Nederlands krijg je de volgende volgorde:
(wie of wat)
Onderwerp - werkwoord - rest van de zin

Voorbeeldzinnen:

Ik heb een hond.
Wij eten pizza.
Zij gaan naar een feest.




Slide 16 - Slide

Oefening:

Jullie krijgen kaartjes.
Deze kaartjes moeten jullie in de goede volgorde leggen.
Maak de juiste zinnen.

Maak in de reader: 1.3
Opdracht 1

Slide 17 - Slide

Praat met elkaar over de plaatjes. (achterin de reader)
Maak korte zinnen en let op de volgorde.

Huiswerk:

Leer de dagen van de week
Boek: Maak opdracht 3.2 en 4.2 blz. 12 en 13

Stel jezelf voor:  Wie ben ik?

Mijn naam is ........
Ik kom uit ......../ Ik ben geboren in ......
Ik werk in ........
Ik ben getrouwd. Ik ben niet getrouwd.
Ik heb ........ kinderen








Slide 18 - Slide