H3 week 38

WEEK 37

MAANDAG
Leesboek mee.
Eerst korte uitleg (herhaling jr 1 en 2) begrippen fictie
 


1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with text slides.

Items in this lesson

WEEK 37

MAANDAG
Leesboek mee.
Eerst korte uitleg (herhaling jr 1 en 2) begrippen fictie
 


Slide 1 - Slide

termen FICTIE
*fictie & genre
*perspectief
*personages
*sturingsmechnismen
*opbouw van het boek
*tijd
*ruimte


Slide 2 - Slide

Fictie en non-fictie
Fictie: verzonnen verhalen  (kunnen wel realistisch zijn!)
Sprookjes, leesboeken, stripverhalen, films, soaps en gedichten
Non-fictie: teksten over de werkelijkheid 
Nieuwsberichten, reisverslagen, een recept, 
een informatief boek, het journaal, een documentaire of een reality-programma

Slide 3 - Slide

Genre
  • HET 'SOORT' VERHAAL:
    Avontuur, griezel, psychologisch, sciencefiction, romantisch, detective.

  • Boeken van hetzelfde genre hebben dezelfde kenmerken

  • Soms is er overlap tussen genres, genres hebben dan een aantal dezelfde kenmerken.

Slide 4 - Slide

Genres herkennen 


  • In de bibliotheek staan er vaak symbolen op de boeken die aangeven welk genre het is, of welk thema (boodschap) het boek heeft.

  • Handig om snel te zien welke boeken leuk zijn voor jou.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

 
vertelperspectief (ook vertelinstantie of verteller) is in de  het antwoord op de vraag "Wie vertelt?". Het heeft dus te maken met de positie van waaruit de lezer een verhaal waarneemt.

Slide 7 - Slide

Perspectieven
1)ik-figuur (eerste persoon). 
2)personale verteller hij-/zij-figuur (derde persoon) - doet mee 3)auctoriale verteller (3e persoon - staat boven het verhaal
4)meervoudig perspectief- vanuit meerdere personen verteld

Slide 8 - Slide

Personages
hoofdpersoon
bijpersoon
Je komt te weten wat hij/zij denkt en voelt
Je krijgt veel minder informatie. Geen gedachten en gevoelens.
round characters; 
Hij/ zij maakt een karakterontwikkeling door.
flat characters;
Hij/ zij verandert niet en is voorspelbaar.

Slide 9 - Slide

Sturingsmechanismen: technieken die worden gebruikt om spanning te creëren
Schrijvers kunnen boeken, films of series op verschillende manieren spannend maken, zodat het publiek verder wil lezen of kijken:
-  cliffhanger                                              - open plek toevoegen
- springen tussen verhaallijnen       - achterhouden van informatie 
- gevaarlijke situatie/gevaarlijke omgeving
- ontknoping uitstellen                        - plotwending 
- de lezer meer informatie geven 
- actiespanning of psychologische spanning toevoegen

Slide 10 - Slide

Plot: het plan, de structuur van een (kort) verhaal met alle verwikkelingen en gebeurtenissen daarbinnen. 
De plot is de structuur van het verhaal met alle conflicten en keerpunten. Het is een soort geraamte waaraan het verhaal is opgehangen.
De plot ontwikkelt zich door gebeurtenissen die elkaar opvolgen. 

Slide 11 - Slide

Hoe begint het verhaal?

ab ovo = vanaf het begin (chronologisch)
in medias res = in het midden van het verhaal
in ultimas res / post rem = na of aan het einde van het verhaal (meestal cyclisch)

Slide 12 - Slide

Hoe eindigt het verhaal?

open einde = er blijven vragen onbeantwoord
gesloten einde = 'verhaalprobleem' is opgelost
gelukkig/droevig eind

Slide 13 - Slide

Historische tijd
Wanneer speelt het verhaal zich af?  
(wanneer = in welke tijd)
 bijv. in het heden, in WO II of in de 17e eeuw. 

Clues: voorwerpen, taalgebruik

Slide 14 - Slide

Verteltijd versus vertelde tijd
verteltijd: hoe lang heb je nodig om een verhaal/gebeurtenis te vertellen of te lezen. Uit te drukken in aantal bladzijden of uren.

vertelde tijd: de duur van het verhaal of de gebeurtenis (gebeurtenis duurt jaren, verteld in een paar bladzijden of een heel boek kan over 1 dag in het leven van een personage gaan)




Slide 15 - Slide

Tijdsverloop / spelen met tijd 1
chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld op de volgorde waarin ze gebeurd zijn.
vooruitwijzing(flashforward)= verwijzen naar de dingen die nog gaan komen
terugverwijzing (flashback) = terugverwijzen naar dingen die al hebben plaatsgevonden
tijdsprong: er wordt tijd overgeslagen



Slide 16 - Slide

GEOGRAFISCH VERSUS SFEERSCHEPPEND

geografische ruimte: omgeving van het verhaal; waar speelt het zich af - vb, in het Achterhuis in Amsterdam, in de Dorpsstraat van Arnemuiden, in Texas, VS
sfeerscheppende ruimte: een beschrijving van de ruimte om een bepaalde sfeer te creëren. (bijv: in een bos, 's avonds, het is donker en het stormt...)



Slide 17 - Slide

Sociaal versus symbolisch
Sociale ruimte: personages maken deel uit van een sociale  groep door hun afkomst, beroep, hobby en/of opleiding
(leerlingen op school / adellijke lieden)

Symbolische ruimte: de ruimte staat voor gevoelens van het personage of de situatie waarin hij/zij zich bevindt.
(haunted house = beklemmend, onvrij, angstig)


Slide 18 - Slide

Schrijfstijl. Gebruikt de auteur

  •  Korte of lange zinnen 
  • Veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden
  • Moeilijke of juist makkelijke woorden
  • Ouderwetse woorden (archaïsmen) of nieuwe woorden (neologismen)
  • (levendige) dialogen of juist niet 
  • Beeldende ruimtebeschrijvingen of juist weinig
  • Beeldspraak en wat voor beeldspraak

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide


Tot welk genre behoort jouw keuzeboek?
Vanuit welk perspectief wordt het verhaal verteld?
Waar speelt het zich af en wanneer? Is dit belangrijk voor het verhaal? 
Wat is het thema/zijn de thema's?
Welke manier(en) gebruikt de auteur om het verhaal spannend te maken en te houden? etc. etc.

Slide 21 - Slide

WEEK 37

WOENSDAG
opgeladen laptop/schrift/pen mee
ZITTEN VOLGENS DE PLATTEGROND!

*Het literaire verhaal
Mirjam Mous: Domino Day + vragen
In tweetallen vragen maken.
Let op: opdrachten lit verhaal worden straks beoordeeld voor cijfer wh.
 


Slide 22 - Slide

WEEK 38

DONDERDAG
opgeladen laptop/schrift/pen EN READER  li. verhaal mee

Mirjam Mous: Domino Day + vragen afmaken
Op laptop online oefenen met werkwoordspelling (Cambiumned)
 


Slide 23 - Slide