Thema 8 les 10

Thema 8 les 10
Deze les gaan we de onderdelen van afgelopen week herhalen. Het is niet erg als je nog niet alles weet. Dit is puur om te oefenen!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 8 les 10
Deze les gaan we de onderdelen van afgelopen week herhalen. Het is niet erg als je nog niet alles weet. Dit is puur om te oefenen!

Slide 1 - Slide

Themawoorden
Ken jij de betekenis nog?

Slide 2 - Slide

Wat betekent iemand 'belazeren'?
A
Iemand voor de gek houden
B
Iemand helpen
C
Iemand bedriegen
D
Iemand nadoen

Slide 3 - Quiz

Wat betekent 'defect'?
A
Als alles werkt
B
Als iets het af en toe nog doet
C
Als iets verdwenen is
D
Als iets niet meer werkt of stuk is

Slide 4 - Quiz

Wat betekent 'niet veel soeps'?
A
Dat is niet zo moeilijk
B
Dat stelt niet veel voor
C
Dat is heel makkelijk
D
Daar klopt helemaal niks van

Slide 5 - Quiz

Wat betekent als iets 'een mankement' heeft?
A
Als datgene schuin staat
B
Als iets verdwenen is
C
Als er iets ontbreekt of kapot is
D
Als iets compleet is

Slide 6 - Quiz

De plaats van het onderwerp en persoonsvorm in een zin.

Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp in de zin?
"Vanmorgen was de hele klas stil aan het lezen."

Slide 8 - Open question

Schrijf het onderwerp en de persoonsvorm op.
"Julia en Lisa zijn zusjes."

Slide 9 - Open question

Schrijf de persoonsvorm en het onderwerp op.
"Kijken jullie altijd tv in de avond?"

Slide 10 - Open question

Schrijf de persoonsvorm en het onderwerp op.
"Wil jij de deur open houden?"

Slide 11 - Open question

Schrijf het onderwerp en de persoonsvorm op.
"In bed zijn jullie aan het slapen."

Slide 12 - Open question

Bijvoeglijk naamwoorden die dubbelop zijn gebruikt.

Slide 13 - Slide

Welke bijvoeglijk naamwoord is dubbel op?
"In het grote huis ligt een ronde bal."
A
Grote
B
Grote en ronde
C
Ronde
D
Er is geen bijvoeglijk naamwoord dubbelop

Slide 14 - Quiz

Welke bijvoeglijk naamwoord is dubbelop?
"De rode fiets staat in de kleine schuur."
A
Rode
B
Kleine
C
Rode en kleine
D
Er is geen bijvoeglijk naamwoord dubbelop

Slide 15 - Quiz

Welke bijvoeglijk naamwoord is dubbel op?
"De oude bejaarde ligt in de witte sneeuw"
A
Oude
B
Witte
C
Oude en witte
D
Er is geen bijvoeglijk naamwoord dubbelop

Slide 16 - Quiz

Welke bijvoeglijk naamwoord is dubbel op?
"De houten boom stond in het groene gras"
A
Houten
B
Groene
C
Houten en groene
D
Er is geen bijvoeglijk naamwoord dubbelop

Slide 17 - Quiz

Welke bijvoeglijk naamwoord is dubbel op?
"De oude bejaarde had een jonger zusje."
A
Oude
B
Jonger
C
Oude en jonger
D
Er is geen bijvoeglijk naamwoord dubbelop.

Slide 18 - Quiz

Welke bijvoeglijk naamwoord is dubbel op?
"Het witte huis had een grote tuin."
A
Witte
B
Grote
C
Witte en grote
D
Er is geen bijvoeglijk naamwoord dubbelop

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide