Spaans niveau A1 unidad 1 -4 om te herhalen als start voor leerjaar 2

Spaans A1 unidades 1-4

1 / 56
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Spaans A1 unidades 1-4

Slide 1 - Slide

 La gramática

Slide 2 - Slide

Ik weet nog iets over de Spaanse grammatica (werkwoorden etc.)
helemaal niet
een beetje
best veel
heel veel

Slide 3 - Poll

Dat zullen we dan wel eens zien!

Slide 4 - Slide

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER
Weet je de regel nog?
pag. 18 + 28

Slide 5 - Slide

¿Marta, tú ........ inglés?
A
hablas
B
habla
C
hablar

Slide 6 - Quiz

Yo .................. español
A
estudiar
B
estudio
C
estudiamos

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in

Slide 8 - Slide

(Nosotros, beber) agua.

Slide 9 - Open question

Sara (abrir) la puerta

Slide 10 - Open question

¿Dónde (vosotros, vivir)?

Slide 11 - Open question

(Nosotros, vivir) en Miami

Slide 12 - Open question

(Yo, vivir) en Haarlem

Slide 13 - Open question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 14 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
VIVÍS
VIVIMOS
ESCRIBE
VIVO
COMPARTO
ESCRIBIMOS
COMPARTEN
VIVES
ESCRIBEN
VIVE

Slide 15 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
COMO
APRENDES
BEBES
CORREMOS
VENDEN
APRENDEMOS
VENDÉIS
BEBE
COMEMOS
VENDO
APRENDEN
COME
CORRE
BEBÉiS

Slide 16 - Drag question

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
vender
escuchar
escribir
compartir
beber
tocar
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
instrument bespelen, aanraken
delen
zingen
verkopen

Slide 17 - Drag question

Vul de ontbrekende werkwoordsvormen in:

Buenos días,                      Ana Soria.
           de Bolivia.
                           muy bien inglés  y   alemán.
Pero                     en Barcelona.
soy
hablo
me llamo
vivo

Slide 18 - Drag question

Welk werkwoord gebruik je als je leeftijd wilt zeggen
A
ser
B
estar
C
tener
D
cocinar

Slide 19 - Quiz

¿Cuántos años .........?
A
tienes
B
eres
C
es

Slide 20 - Quiz

Zeg in een hele zin hoe oud je bent.

Slide 21 - Open question

Zet de juiste vorm bij de persoonsvorm van 'tener'
pag. 28
yo
él
nosotros
vosotros
ellos
tienes
tenemos
tengo
tienen
tiene
tenéis

Slide 22 - Drag question

Verschillen tussen SER en ESTAR

SER -> permanente eigenschappen
ESTAR -> tijdelijke staat

Slide 23 - Slide


Ser

- eigenschap
- verandert niet
- beroep

Estar

- zich bevinden
- tijdelijk
De werkwoorden 'ser' en 'estar' (pag. 40)

Slide 24 - Slide

Kies tussen ser en estar:
Maria _____ en mi casa.
A
es
B
está
C
ser
D
eres

Slide 25 - Quiz

Kies tussen ser en estar:
Pedro ........ mi hermano
A
está
B
es

Slide 26 - Quiz

Vraagwoorden (pag. 28)

¿... trabajas?
A
Dónde
B
Qué

Slide 27 - Quiz

Welk werkwoord gebruik je om te zeggen dat je iets leuk of lekker vindt?

Slide 28 - Open question

Wat is juist?
zie pag. 40
A
Me gusta viajar
B
Me gustan las patatas
C
Me gusta el café
D
Me gusta mi novio

Slide 29 - Quiz

Welke zin is NIET juist?
A
Me gusta las fiestas
B
No me gusta hablar por teléfono
C
Me gustan mis compañeros
D
Me gusta el vino

Slide 30 - Quiz

Hoe zeg je?
Ik houd van bier

Slide 31 - Open question

Het bijvoeglijk naamwoord hoort bij een
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijwoord

Slide 32 - Quiz

Noem zoveel mogelijk Spaanse bijvoeglijk naamwoorden

Slide 33 - Open question

Zet/sleep in de goede volgorde: van 1 (heel slecht) naar 5 (heel goed)
mal
bien
regular
Fatal
muy bien
1
2
1
1
1

Slide 34 - Drag question

Noem zoveel mogelijk familieleden (broer, zus, etc.)

Slide 35 - Mind map

El hermano de mi madre es mi

Slide 36 - Open question

Deel II Communicatie 

Slide 37 - Slide

Hoe begroet je iemand?

Slide 38 - Open question

Buenos días, soy Pedro González

Wat kun je hierop antwoorden?
A
Muy bien, ¿y usted?
B
Mucho gusto, yo soy Paz García
C
Encantado, yo soy de Barcelona
D
No me gustan las cucarrachas

Slide 39 - Quiz

Hoe zeg je wat jouw nationaliteit is?
A
Estoy Holanda
B
Soy Holanda
C
Soy holandesa
D
Soy holandés

Slide 40 - Quiz

Wat kan een goed antwoord zijn op de vraag: ¿Cómo estás?

Slide 41 - Open question

Slide 42 - Slide

Noteer hier jouw getallen

Slide 43 - Open question

1 – 4 – 7 – 9
11 – 13 – 15 – 18
20
42
66
77
35
59
82
94
100

1 – 4 – 7 – 9
11 – 13 – 15 – 18
20 - 42 - 66 - 77
35 - 59 - 82 - 94
100

Slide 44 - Slide

Schrijf op (in hele zinnen): hoe je heet, hoe oud je bent, waar je woont en waar je vandaan komt.

Slide 45 - Open question

Noem zoveel mogelijk etenswaren/gerechten in het Spaans

Slide 46 - Mind map

Noem zoveel mogelijk drankjes in het Spaans

Slide 47 - Mind map

El desayuno
El almuerzo
La comida
La cena
La merienda
17.00 - 18.00
14.00 - 16.00
08.00-10.00
10.00 - 11.00
20.00 - 23.00

Slide 48 - Drag question

El verbo 'poder' = kunnen/mogen
(zie pag. 43)

Slide 49 - Slide

Yo ........ beber alcohol
A
poder
B
puede
C
puedo
D
podo

Slide 50 - Quiz

Nosotros ................ jugar a futból
A
poder
B
puedo
C
podemos
D
pueden

Slide 51 - Quiz

Él no ............ trabajar
A
poder
B
puedo
C
puede
D
podemos

Slide 52 - Quiz

Juan .......... viajar a España
A
poder
B
puede
C
podemos
D
podo

Slide 53 - Quiz

Welke dagen van de week ken je?

Slide 54 - Mind map

Wat betekent het Spaanse woord
'hay'

Slide 55 - Open question

Ik weet nu ongeveer weer waar de hoofdstukken 1-4 over gingen
ja
een beetje
nee
welke taal was dit allemaal?

Slide 56 - Poll