1) Jelmer (struikelen) over de vele snoeren van zijn computer. (tt)
2) Ik (verliezen) mijn horloge in de vakantie. (vt)
3) Tijdens de lancering (ontploffen) de NASA-raket. (vt)
4) Vorig jaar (krijgen) Jeffrey in de skivakantie de smaak te pakken.
5) Er (komen) vorig jaar geen ouders op de ouderavond.