spelling werkwoorden H6

Spelling ww H6
bladzijde 186

Je leert:
werkwoordvormen herkennen
werkwoordstijden herkennen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spelling ww H6
bladzijde 186

Je leert:
werkwoordvormen herkennen
werkwoordstijden herkennen

Slide 1 - Slide

werkwoordsvormen
vorm waarin een werkwoord staat :-) 

infinitief - hele werkwoord
persoonsvorm tegenwoordige tijd
persoonsvorm verleden tijd
voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord  

Slide 2 - Slide

werkwoordstijden
tijd waarin een zin staat

onvoltooid tegenwoordige tijd
onvoltooid verleden tijd
voltooid tegenwoordige tijd
voltooid verleden tijd 

Slide 3 - Slide

onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
Het is mooi weer.
Ik ga in de zon zitten

persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
geen voltooid deelwoord 

Slide 4 - Slide

onvoltooid verleden tijd (ovt)
Het was mooi weer.
Ik ging in de zon zitten.

persoonsvorm in de verleden tijd
geen voltooid deelwoord


Slide 5 - Slide

voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
Het is mooi weer geweest.
Ik heb in de zon gezeten

persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
voltooid deelwoord

Slide 6 - Slide

voltooid verleden tijd (vvt)
Het was mooi weer.
Ik had in de zon gezeten.

persoonsvorm in de verleden tijd
voltooid deelwoord 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Benoem de werkwoordstijd.
Had je de afwas al gedaan?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 9 - Quiz

Welke werkwoordsvorm herken je?
Gefeest
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Onvoltooid deelwoord
D
Bijvoeglijk gebruikt deelwoord

Slide 10 - Quiz

Welke werkwoordsvorm herken je?
Rennend
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Onvoltooid deelwoord
D
Bijvoeglijk gebruikt deelwoord

Slide 11 - Quiz

Wat is WAS voor werkwoordsvorm?
Zij was naar huis gegaan?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 12 - Quiz

Werkwoordsvorm?
De jongens HAALDEN hun
schouders op.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
voltooid deelwoord
C
persoonsvorm verleden tijd
D
infinitief

Slide 13 - Quiz

Wat is GEGAAN voor werkwoordsvorm?
Zij was naar huis gegaan?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
infintief

Slide 14 - Quiz

Wat is FIETSEN voor werkwoordsvorm?
Zij zullen naar huis fietsen.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 15 - Quiz

Wat is FIETSEN voor werkwoordsvorm?
Zij fietsen naar huis.
A
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
Voltooid deelwoord
C
Persoonsvorm verleden tijd
D
Bijvoeglijk gebruikt deelwoord

Slide 16 - Quiz

Benoem de werkwoordstijd.
Ik had spinazie gegeten.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 17 - Quiz

Benoem de werkwoordstijd.
We gingen even een lekker ijsje eten in de binnenstad.

A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 18 - Quiz

Benoem de werkwoordstijd.

Ik heb voor geschiedenisles gekozen.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 19 - Quiz

Benoem de werkwoordstijd.
Ik heb gitaar gespeeld.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 20 - Quiz

Benoem de werkwoordstijd.
Ik volg de les.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 21 - Quiz