Zinsdelen herhalen

herhaling zinsdelen
Na deze les weet je weer hoe je zinsdelen vindt, en je weet weer welke zinsdelen er zijn. Kijk eerst maar naar het filmpje.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

herhaling zinsdelen
Na deze les weet je weer hoe je zinsdelen vindt, en je weet weer welke zinsdelen er zijn. Kijk eerst maar naar het filmpje.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Noteer voor jezelf: wat is een zinsdeel?
Voordat je zinsdelen gaat benoemen verdeel je eerst de zin in zinsdelen. Dan ga je de zinsdelen benoemen, te beginnen bij de persoonsvorm (pv) en het werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 3 - Slide

neem over in je schrift, zet strepen tussen de zinsdelen
1.Appels peren en mandarijnen liggen op de fruitschaal.
2. Houd jij ook van fruit?
3. Bij mij thuis moet je iedere dag één appel eten.
4. Mijn ouders zijn echte fruitactivisten.
5. Fruit is eigenlijk heel slecht voor je tanden.
6. Dat weten mijn ouders kennelijk niet.

Slide 4 - Slide

zinsdelen
1. Zet strepen om de persoonsvorm.
2. Alles voor de persoonsvorm is een zinsdeel.
3. Verdeel de rest van de zin in zinsdelen
4. Doe de check: kijk of je de zinsdelen die je gevonden hebt afzonderlijk voor de persoonsvorm kunt zetten. Je moet soms de zin een beetje husselen. Lukt dit? dan kloppen je zinsdelen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

pv en wwg
Je weet nu dat de pv een werkwoord is. Alle werkwoorden in de zin noem je het werkwoordelijk gezegde. Staat er maar 1 werkwoord in de zin, dan is dat én de persoonsvorm én het werkwoordelijk gezegde.
Voorbeeld: Het hondje slaapt in zijn mand. Slaapt is pv en wwg
Het hondje ligt te slapen in zijn mand. ligt te slapen is het wwg. 'aan het' en 'te' horen bij het wwg. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

voorbeelden
De vogel (onderwerp) /vliegt /(pv/wwg)door de tuin.
Zaterdag /heeft (pv/wwg)/ het (ond) /enorm /gestormd (wwg)


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

het lijdend voorwerp dus ;)
- het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel
- het lijdend voorwerp is geen afstand/ een hoeveelheid.
Voorbeeld: Vandaag /heb /ik /met de hond/ 10 kilometer gelopen.
Je kan vragen: wat heb ik gelopen? antwoord: 10 kilometer. Dit lijk het lijdend voorwerp, maar is een bijwoordelijke bepaling (je kan 10 kilometer vervangen door ver).
Die zak aardappelen/ weegt/ 10 kilo: 10 kilo is hier geen lijdend voorwerp maar een bijwoordelijke bepaling. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

het mv vind je 
-door te vragen ' aan wie' of ' voor wie' plus gezegde plus onderwerp: 
- als ' aan' of ' voor' in de zin staat kun je het weglaten
- als ' aan' of 'voor' niet in de zin staat kun je het toevoegen.
vb: Geef jij je cadeautje aan het bruidspaar? Aan wie geef je je cadeautje? Aan het bruidspaar.
Geef jij het bruidspaar je cadeautje? Aan wie geef je het cadeautje?: het bruidspaar

Slide 13 - Slide

Antoinette deelt haar boterham met Pepijn. Haar boterham is
A
onderwerp
B
lijdend voorwep
C
meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quiz

De winnaar heeft een mooie prijs gekregen. De winnaar is
A
mv
B
lv
C
ond

Slide 15 - Quiz

De foto's worden door de deelnemers naar het blad gestuurd. Wat is het mv in deze in?
A
de foto's
B
door de deelnemers
C
naar het blad
D
is er niet

Slide 16 - Quiz

Medewerkers hebben voor de winnaars leuke prijzen uitgezocht. Wat is het lv in deze zin?
A
leuke prijzen
B
medewerkers
C
voor de winnaars

Slide 17 - Quiz

oefen nu zelf met de zinsdelen.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

nu weet je weer
1: hoe je zinsdelen kunt herkennen
2. hoe je zinsdelen kunt benoemen tot en met het meewerkend voorwerp.

Slide 20 - Slide