H3 grammatica en spelling

Lesdoelen
In deze paragraaf leer je:
• Woordsoorten benoemen.
woorden in het meervoud zetten;
• samenstellingen maken;
• werkwoordspelling toepassen.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lesdoelen
In deze paragraaf leer je:
• Woordsoorten benoemen.
woorden in het meervoud zetten;
• samenstellingen maken;
• werkwoordspelling toepassen.

Slide 1 - Slide

Vorige week heb ik meegedaan aan een inzameling voor het goede doel. Vorige.
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 2 - Quiz

Vorige week heb ik meegedaan aan een inzameling voor het goede doel. Week.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

Vorige week heb ik meegedaan aan een inzameling voor het goede doel. Meegedaan.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 4 - Quiz

Vorige week heb ik meegedaan aan een inzameling voor het goede doel. Een.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 5 - Quiz

Vorige week heb ik meegedaan aan een inzameling voor het goede doel. Voor.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
werkwoord
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 6 - Quiz

Vorige week heb ik meegedaan aan een inzameling voor het goede doel. Goede.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
telwoord
C
voorzetsel
D
werkwoord

Slide 7 - Quiz

groente + mix
A
groentenmixen
B
groentemix
C
groenmix
D
groenmixte

Slide 8 - Quiz

station + straat
A
stationstraat
B
stationenstraat
C
stationsstraat
D
stationestraat

Slide 9 - Quiz

tomaat + soep
A
tomatensoepen
B
tomatensoep
C
tomatesoep
D
tomaatsoepen

Slide 10 - Quiz

zon + wijzer
A
zonnenwijzer
B
zonwijzers
C
zonnewijzer
D
zonnewijzers

Slide 11 - Quiz

vmbo + leerling
A
vmbo-leerling
B
vmbo-leerlingen
C
vmbo's-leerling
D
vmbo's -leerlingen

Slide 12 - Quiz

Ieder kind (ontwikkelen) .............zich op zijn eigen manier. ott.
A
ontwikkelde
B
ontwikkeld
C
ontwikkelt
D
heeft ontwikkeld

Slide 13 - Quiz

Het maakt niet uit of je (opgroeien) ...............in de stad of in een dorp.
A
groei op
B
opgroeit
C
opgroeid
D
opgroeide

Slide 14 - Quiz

Het maakt wel uit of je gesteund (worden) .........door je omgeving.
A
werd
B
word
C
wordt
D
wordde

Slide 15 - Quiz

Als iemand je (stimuleren) ..........dan heb je altijd een betere basis.
A
stimuleerd
B
stimuleert
C
stimuleerde
D
gestimuleerd

Slide 16 - Quiz

Een vriend van mij is (verwijderen) ..............van school.
A
verwijderd
B
verwijdert
C
verwijderdde
D
verwijderdt

Slide 17 - Quiz

Hij (tonen) ..................geen respect voor de docenten.
A
toont
B
toon
C
toonde
D
toondde

Slide 18 - Quiz

En hij (houden) ...............zich ook niet aan de schoolregels.
A
hield
B
houdt
C
houd
D
hielde

Slide 19 - Quiz

Nu heeft hij zijn gedrag (veranderen) .................. en is hij gelukkig weer op school.
A
verandert
B
veranderd
C
veranderdde
D
veranderdt

Slide 20 - Quiz

Schrijf het meervoud op van baby en bacterie.
A
babies, bacteriën
B
baby's, bacterieën
C
baby's, bacteriën
D
baby's, bacteriës

Slide 21 - Quiz

Schrijf het meervoud op van dak, laars en logé.
A
dakken, laarsen, logies
B
dakken, laarzen, logies
C
daken, laarsen, logés
D
daken, laarzen, logés

Slide 22 - Quiz